Heeft de beslissing over de Duitse Brennelementesteuer een impact op de Belgische nucleaire repartitiebijdrage?

Gisteren besliste de 4de Senat van het Finanzgericht Hamburg om in te gaan op de vraag van E.ON om de verplichting tot indienen van de belastingsformaliteiten onder de Duitse Brennelementesteuer uit te stellen. Het Finanzgericht vond dat er voldoende juridische twijfels waren bij de (grond)wettelijkheid van die belasting.

De Duitse Kernbrennstoffsteuerwet van 8 december 2010 belast, als een verbruiksbelasting, kernbrandstof (Plutonium 239 en Plutonium 241, Uranium 233 en Uranium 235) die voor de commerciële elektriciteitsproductie gebruikt wordt. De heffing per gram kernbrandstof bedraagt 145 EUR. De heffing zou op jaarbasis 2,3 miljard EUR opbrengen.

De heffing is verschuldigd zodra een brandstofelement of een afzonderlijke reactorstaaf voor het eerst in een kernreactor ingebracht wordt en een zichzelf in stand houdende kettingreactie opgestart wordt. De belasting geldt van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016.

Veel gelijkenissen met deze Brennelementesteuer vertoont het wetsvoorstel dat CD&V en cdH indienden in het Parlement. Het wetsvoorstel tot vaststelling van een heffing op kernbrandstof wil door middel van een heffing ervoor zorgen dat een deel van de nucleaire rente terugvloeit naar de samenleving en dat een ‘level playing field’ wordt gecreëerd door een verhoging van de productiekosten van de kernproducenten. Volgens artikel 3 van het voorstel is kernbrandstof (Plutonium 239, Plutonium 241, Uranium 233, Uranium 235, Uranium 238 en Thorium) die voor industriële elektriciteitsproductie gebruikt wordt in kernreactoren op het Belgisch grondgebied onderhevig aan een heffing bij het laden en afsluiten van een reactorvat. Het voorstel noemt die http://www.blogger.com/img/blank.gifkernbrandstofbelasting een ‘accijns’. De heffing bedraagt per gram kernbrandstof 120 EUR en zou volgens de indieners overeenkomen met een jaarlijkse opbrengst van 750 miljoen EUR. De heffing is verschuldigd zodra een brandstofelement of een afzonderlijke brandstofnaald voor het eerst in een kernreactor ingebracht wordt en een zichzelf in stand houdende kettingreactie opgestart wordt.

Dit voorstel besprak de CREG vorige week nog in haar Studie (F)110908-CDC-1079
over “de wetsvoorstellen betreffende de nucleaire heffing”
.

De reden waarom het Finanzgericht (zeer) kritisch staat tegenover de Duitse regeling heeft echter niets te maken met de aard, de bepaling of de modaliteiten van de belasting, maar wel met het Duitse grondrecht: “Das FG Hamburg äußert ernstliche Zweifel an der formellen Verfassungsmäßigkeit des Kernbrennstoffsteuergesetzes.”

De Duitse Grondwet bevat vrij strikte bepalingen over wie bevoegd is om welke belastingen te heffen. Volgens het Finanzgericht is de Kernbrennstoffsteuer geen belasting die binnen de wetgevende bevoegdheid van de bond (de federale overheid) valt. De Kernbrennstoffsteuer is volgens het Finanzgericht immers geen 'verbruiksbelasting' (Verbrauchsteuer) omdat kernbrandstof geen verbruiksgoed (laat staan een consumentengoed) is dat in het algemene marktverkeer wordt gebracht door producenten voor onmiddellijk of aanstaand verbruik door verbruikers. Ten slotte betwijfelt het Finanzgericht of de Bond een 'nieuwe' belasting mag uitvinden, die niet voorzien is in de Duitse Grondwet.

In België zijn de grondwettelijke belastingsregels veel summierder uitgewerkt. Ze bevatten in ieder geval niet de verschillende beperkingen van de Duitse grondregels. Integendeel zelfs, de federale overheid heeft de 'residuaire' bevoegdheid inzake belastingen. Op zich lijken de bezwaren van het Finanzgericht dus niet direct bruikbaar door de tegenstanders van een uraniumaccijns in ons land.

Lire dans

Aperçus écrits