Grondwettelijk Hof vernietigt transitwet van 10 maart 2010
De wet van 10 maart 2009 kwam er na felle, lange en hoogstaande debatten in het federaal parlement (zie hierover mijn vorige berichten). De bedoeling was tweeledig: een van de vervoerstarieven afwijkende tarifaire methodologie voor doorvoercontracten afgesloten na 1 juli 2004 en een (zeer) ruime interpretatie van de Belgische omzetting van artikel 32.1 Tweede Gasrichtlijn, dat doorvoercontracten gesloten overeenkomstig de Transitrichlijn door entiteiten verantwoordelijk voor hogedrukpijpleidingnetten en/of entiteiten verantwoordelijk voor de in- en uitvoer van aardgas vrijstelt van de gereguleerde tarieven.
Wat de afwijkende tarifaire methodologie voor doorvoeractiviteiten betreft zet het Grondwettelijk Hof zich op dezelfde lijn als het Hof van Beroep van Brussel en de Europese Commissie. Vanaf de inwerkingtreding van de Tweede Gasrichtlijn en de Gasverordening van 2005 kan er geen onderscheid meer gemaakt worden tussen binnenlands vervoer en doorvoer van grens-tot-grens:
B.18.3 (...) Een nationale wettelijke regeling waarbij een onderscheiden tariefregeling voor de doorvoer en het vervoer van aardgas wordt behouden, [is] niet verantwoord.In het middel dat zich richtte tegen de ruime interpretatie van artikel 15/19 Gaswet, dat uitvoering geeft aan artikel 32.1 van de Tweede Gasrichtlijn, probeerde de CREG eerst en vooral om het Hof een uitspraak te ontlokken dat de bescherming van historische contracten (sanctity of contracts) reeds "impliciet maar zeker" opgeheven zou geweest zijn sinds de inwerkingtreding van de Gasverordening in 2005. Ondanks het feit dat veel aandacht van de partijen in hun schriftelijke stukken uitgingen naar de vermeende impliciete opheffing, gaat het Hof hier duidelijk niet op in. Door de bespreking van het derde middel van de CREG te beperken tot de draagwijdte van artikel 32.1 Tweede Gasrichtlijn en artikel 3 van de Doorvoerrichtlijn bevestigt het Grondwettelijk Hof impliciet maar zeker dat er van een opheffing van artikel 32.1 Tweede Gasrichtlijn geen sprake kan zijn.
Wel volgt het Grondwettelijk Hof de CREG met betrekking tot de draagwijdte van artikel 3 van de Doorvoerrichtlijn en de vraag welke entiteiten contracten konden afsluiten die, krachtens artikel 32.1 Tweede Gasrichtlijn, vrijgesteld zijn van de regulatoire tarieven.
Voor het Grondwettelijk Hof zijn die entiteiten beperkt tot die die exhaustief vermeld zijn in de bijlage 1 bij de Doorvoerrichtlijn:
"Voormelde lijst in de bijlage dient evenwel als uitputtend te worden beschouwd en bevat alle lichamen die bedoeld zijn in artikel 3, lid 1, van de Transitrichtlijn, de lichamen die verantwoordelijk zijn voor de in- of uitvoer daarbij inbegrepen."Die lijst bevat dus ook de 'lichamen verantwoordelijk voor de in- of uitvoer van aardgas'. Met andere woorden, andere ondernemingen die zich bezig hielden met de commercialisering van doorvoercapaciteit, maar die niet vermeld zijn op de lijst, zijn geen 'lichamen verantwoordelijk voor de in- of uitvoer van aardgas:
"Enkel de nv Fluxys (als opvolger, ingevolge een naamsverandering van de nv Distrigas) komt in aanmerking als de Belgische onderneming die, in de zin van de Transitrichtlijn, voor een hogedrukgasleidingnet verantwoordelijk is of die verantwoordelijk is voor de in- en uitvoer van aardgas in België."De wet van 10 maart 2009 is intussen opgeheven door de wet van 29 april 2010 (wet-Partyka/Schiltz).
Het arrest van vandaag is wel belangrijk voor de uiteindelijke afhandeling van het vernietigingsberoep dat Fluxys heeft ingesteld tegen de tariefbeslissingen van de CREG van mei en juni 2008. Hierin heeft het Hof van Beroep al een schorsingsarrest geveld op 10 november 2008, maar is een deel van de problemetiek nog hangende voor het Hof van Justitie. Ook het feit dat het Grondwettelijk Hof het aantal entiteiten die partij konden zijn bij historische contracten sterk beperkt kan in een aantal andere Europese lidstaten voor ongemak zorgen.