Klimaat in de nota van formateur Di Rupo

In het voorstel van formateur Di Rupo komt ook klimaat aan bod in de twee delen van de formateursnota: zowel wat betreft de sociaal-economische voorstellen als wat betreft de overdracht van bevoegdheden.

In het hoofdstuk over de begrotingsmaatregelen wordt geschreven dat "met het oog op de implementatie van het klimaatbeleid de opbrengsten van de veiling van de CO2-quota's op billijke wijze verdeeld [worden] tussen de federale overheid en de deelstaten". De formateur doelt hier op de implementatie van het energie- en klimaatpakket van de Europese Unie en de zogenaamde 20-20-20 doelstellingen. Tegen 2020 moet België 13% hernieuwbare energie opwekken tegen 2020 en 15% CO2 verminderen. Deze doelstellingen moeten verdeeld worden tussen de federale overheid en de gewesten, net zoals dat het geval was voor de Kyoto-doelstelling. Op dit ogenblik is daar geen compromis over bereikt, het is zelfs onduidelijk of er over vergaderd wordt. Verder in de nota wordt alleen nog gesproken over een "eerlijke en objectieve verdeling van de te leveren inspanningen".

De industriële uitstoot wordt geregeld door de ETS-richtlijn. Dit is een quasi volledige Europese aangelegenheid geworden, waarbij de lidstaten de veiling organiseren en waarvan de opbrengsten naar de lidstaten terugvloeit. Het verdelen van die emissieopbrengsten zal vermoedelijk deel uitmaken van de globale lastenverdeling in het kader van de 20-20-20-doelstellingen. Het aandeel van de uitstoot van de luchtvaartsector zorgde al voor intern Belgische onenigheid toen het Vlaams Gewest, en nadien het Waals Gewest, een decreet aannamen waarbij alle luchtvaartemissies ofwel in het Vlaams Gewest ofwel in het Waals Gewest gelokaliseerd werden. Brussel en de Federale Overheid vielen uit de boot en vochten het Vlaams decreet aan bij het Grondwettelijk Hof. Het Grondwettelijk Hof vernietigde het decreet en beval dat er een samenwerkingsakkoord moet komen om de materie te regelen. Tot op vandaag is er ook hier geen uitweg uit de impasse.

De nota van Di Rupo spreekt enkel van een billijke verdeling, en zegt niets over de toewijzing van die opbrengsten. Dit in tegenstelling tot de nucleaire rente waar expliciet wordt bepaald dat die middelen gebruikt zullen worden voor de ondersteuning van offshore wind en de energie-efficiëntie van federale gebouwen. De ETS-richtlijn bepaalt dat de lidstaten vrij zijn om te bepalen hoe de veilingopbrengsten worden gebruikt. Tegelijkertijd zegt ze ook dat de opbrengsten zouden moeten worden gebruikt voor het klimaatbeleid. Of Di Rupo een deel wil gebruiken om, bijvoorbeeld, de internationale klimaatinspanningen te financieren, dan wel om het begrotingstekort te milderen blijft een open vraag.

Wat betreft het internationale klimaatbeleid schrijft Di Rupo dat België een ambitieus standpunt zal innemen tijdens de multilaterale onderhandelingen. Daarbij wordt expliciet gezegd: "ons land schikt zich naar een reductiedoelstelling op EU-niveau van 30% van de uitstoot van broeikasgassen in 2020 en van 80 tot 95% in 2050 ten opzichte van 1990." Hiermee geeft Di Rupo gevolg aan de resolutie die op 24 maart 2011 door de Kamer werd aangenomen waar de Kamer de regering vroeg om zich duidelijk uit te spreken voor een aanscherping van de Europese klimaatambities. De Kamer vroeg ook dat de regering zich zou inzetten dat dit zich zou vertalen in het Belgisch standpunt in de toekomstige EU-milieuraden en de Europese Raad. Uit de manier van verwoorden in de formateursnota kan alvast een engagement afgeleid worden dat de Federale Regering effectief zal proberen de gewesten op dezelfde lijn te krijgen. Het Europese standpunt wordt namelijk steeds in overleg met de gewesten bepaald.

Wat betreft de overdracht van bevoegdheden komt de tekst van Di Rupo overeen met het eerdere voorstel van Vande Lanotte. De Nationale Klimaatcommissie zal versterkt worden en er wordt een klimaatresponsabliseringsmechanisme ingesteld. Dit laatste zal geconcretiseerd worden door in de nieuwe financieringswet een responsabiliseringsmechanisme "klimaat" te voorzien voor de CO2-uitstoot in die sectoren die niet vallen onder de EU-ETS. Dit gebeurt op basis van de doelstellingen van de Nationale Klimaatcommissie en gevalideerd door de interministeriële conferentie. Als bedoeld wordt wat Vande Lanotte eerder schreef dan zou de interministeriële conferentie die bevoegd is voor het klimaatbeleid concrete voorstellen doen op het vlak van bindende emissietrajecten per regio en per sector, op korte en op lange termijn en met betrekking tot de methodologie inzake berekening van de emissies. De Nationale Klimaatcommissie zou bevoegd zijn voor de controle op de resultaten en de publicatie ervan. Dit wordt echter niet op deze manier verduidelijkt in de nota van Di Rupo.

Di Rupo schuift duidelijk naar voor dat een vermindering van CO2 het concurrentievermogen van de bedrijven zal versterken en zal zorgen voor extra banen. Qua standpunt heeft het voorstel van Di Rupo het voordeel van de duidelijkheid, de 30% doelstelling wordt gesteund. De invulling van de doelstelling binnen België is vooralsnog onduidelijk. Ook hier geldt wat we voor de energievoorstellen schreven: met de uitwerking kan het nog alle kanten uit.