De toezichthouder moet toezicht houden, niet meer.

In zijn meest recente studie over "het financieringsmechanisme van de gratis kilowatturen in Vlaanderen" verwijst de CREG voor de verantwoording van haar studie naar artikel 23, § 2, tweede lid Elektriciteitswet. Uit dit artikel leidt de CREG het volgende af:
"Enkele van de opdrachten die de wet aan de CREG toevertrouwt, zijn "toezicht houden op de transparantie en de mededinging op de elektriciteitsmarkt" en "erop toezien dat met name technische en tarifaire toestand van de elektriciteitssector alsook de evolutie van deze sector het algemeen belang beogen en in het algemene energiebeleid kaderen." De wet verzoekt de CREG "de permanente monitoring van de elektriciteitsmarkt te verzekeren, zowel op het vlak van de marktwerking als op het vlak van de prijzen"."
Artikel 23, § 2, tweede lid Elektriciteitswet belast de CREG
"met een raadgevende taak ten behoeve van de overheid inzake de organisatie en werking van de elektriciteitsmarkt, enerzijds, en met een algemene taak van toezicht en controle op de toepassing van de betreffende wetten en reglementen, anderzijds".
Te dien einde zal de CREG o.a.
"1° gemotiveerde adviezen geven en voorstellen voorleggen in de gevallen bepaald door deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan;
2° op eigen initiatief of op verzoek van de minister of van een gewestregering onderzoeken en studies uitvoeren in verband met de elektriciteitsmarkt;
3° toezicht houden op de transparantie en de mededinging op de elektriciteitsmarkt overeenkomstig artikel 23bis;
19° er op toezien dat met name technische en tarifaire toestand van de elektriciteitssector alsook de evolutie van deze sector het algemeen belang beogen en kaderen in het algemene energiebeleid. De Commissie verzekert de permanente monitoring van de elektriciteitsmarkt, zowel op het vlak van de marktwerking als op het vlak van de prijzen. De Koning kan, op voorstel van de Commissie, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels van de permanente monitoring van de elektriciteitsmarkt nader bepalen;"
Terecht verwees de CREG niet naar artikel 23, § 2, tweede lid, 1° en 2°, Elektriciteitswet om haar studie te verantwoorden. De Vlaamse politieke keuze voor gratis elektriciteit vloeit niet voort uit de Elektriciteitswet of de uitvoeringbesluiten ervan, maar vindt haar wettelijke basis in het Energiedecreet. Dat decreet bepaalt niet dat de CREG 'gemotiveerde adviezen' kan geven of 'voorstellen' kan voorleggen. Evenmin blijkt uit de studie dat de Vlaamse regering aan de CREG gevraagd heeft om onderzoeken te doen of studies uit te voeren in verband met de Vlaamse elektriciteitsmarkt.

Artikel 23, § 2, tweede lid, 3°, Elektriciteitswet verplicht de CREG inderdaad om "toezicht te houden op de transparantie en de mededinging op de elektriciteitsmarkt overeenkomstig artikel 23bis". Artikel 23bis Elektriciteitswet is ingevoegd door de wet van 8 juni 2008. Het legt aan de CREG op om er op toe te zien dat "elk elektriciteitsbedrijf, dat elektriciteit levert aan in België gevestigde afnemers, zich onthoudt, afzonderlijk of in overleg met meerdere andere elektriciteitsbedrijven, van elk anti-competitief gedrag of oneerlijke handelspraktijken die een weerslag hebben of zouden kunnen hebben op een goed werkende elektriciteitsmarkt in België". Indien de CREG zulke gedragingen vaststelt, moet zij dit melden aan de minister van energie of aan de Raad voor de Mededinging.

Een studie over een gewestelijke keuze voor gratis elektriciteit is geen vrijgeleide voor elektriciteitsbedrijven om anti-competitief gedrag te vertonen of oneerlijke handelspraktijken erop na te houden. Het loutere naleven van de verplichting tot het verlenen van de gratis elektriciteit, door alle betrokken marktspelers, zorgt juist voor een gelijk speelveld tussen die verschillende marktactoren. Het komt dan ook vreemd over dat de CREG deze bepaling hanteert om haar studie te verantwoorden. Overigens stelt zij in haar studie ook op geen enkele manier zulke laakbare gedraging vast, noch koppelt zij hieraan enig initiatief naar de minister van energie of de Raad voor de Mededinging toe.

De enige houvast die de CREG lijkt te hebben voor deze studie is artikel 23, § 2, tweede lid, 19°, Elektriciteitswet: "er op toezien dat met name technische en tarifaire toestand van de elektriciteitssector alsook de evolutie van deze sector het algemeen belang beogen en kaderen in het algemene energiebeleid." De Elektriciteitswet bepaalt wel dat de Koning de nadere regels van de permanente monitoring nader kan bepalen. Tot op heden heeft de Koning geen uitvoeringsbesluit in die zin aangenomen. Zulk besluit is volgens ons nodig om de krijtlijnen van de toezichtsopdracht te trekken.

Van Dale geeft als derde betekenis van 'toezicht' "het waken dat een persoon of zaak zich gedraagt of bevindt, dat een handeling geschiedt, overeenkomstig een bepaalde norm". Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal moet aan die omschrijving nog toegevoegd worden "m.betr.t. een instelling of bedrijf bepaaldelijk: het er voor waken, dat daarin alles op de juiste wijze geschiedt. Hoede, zorg, controle". Een moderner woord voor 'toezicht' is 'monitoring'. In het Engels betekent 'to monitor' o.a. ook 'toezien op'.

Opdat er toezicht kan zijn, moet er een norm zijn waaraan hij die toezicht houdt waarover hij toezicht houdt kan toetsen. Kan die norm voor een energieregulator 'het algemeen belang' zijn? Of 'het algemene energiebeleid'?

Wat het 'algemeen belang' is, evolueert. Volgens Wikipedia duidt het 'algemeen belang' "op datgene dat voor het welzijn van het volk in het algemeen nuttig, gewenst of nodig is". Bij het Franse lemma 'intérêt général' staat "est une notion qui désigne la finalité des actions ou des institutions qui intéressent l'ensemble d'une population". "Sans sens précis elle désigne à la fois le lieu géométrique des intérêts des individus qui composent la nation et en même temps un intérêt propre à la collectivité qui transcende celui de ses membres." Het begrip 'algemeen belang' lijkt dusdanig politiek-filosofisch beladen dat het, indien het zelf niet omschreven is in specifieke wetgeving, moeilijk als norm kan dienen waaraan een regulator gedragingen van markpartijen kan toetsen.

Ook het concept van 'het algemene energiebeleid' is evolutief. Anders dan bij het meer filosofisch beladen concept 'algemeen belang' zou het 'algemene energiebeleid' kunnen afgeleid worden uit de politieke afspraken die een meerderheid in het parlement maakt bij het begin van of tijdens een legislatuur. Veelal zullen de krijtlijnen van het 'algemene energiebeleid' ook blijken uit de beleidsbrief van de bevoegde minister en de debatten daarover in het parlement. Dit betekent dat het 'algemene energiebeleid' afhangt van de bevoegdheid van dat parlement.

Het 'algemene energiebeleid' mag niet zo algemeen zijn dat een minister of een parlement zich uitspreekt over het beleid op een vlak waarvoor men niet bevoegd is. Als de minister of het parlement dit niet kunnen, kan men ook moeilijk aannemen dat een regulator het 'algemene energiebeleid', dat dus territoriaal of bevoegdheidsrechtelijk beperkt is, gebruikt als kapstok voor een toezicht op het het energiebeleid van een andere overheid. Anders zou dat toezicht ook bijvoorbeeld moeten kunnen slaan op het 'algemene energiebeleid' dat de Nederlandse, Franse of Duitse overheid als leidraad hebben.

Laat dit nu juist juridisch het meest problematische zijn aan de studie van de CREG. Een federale regulator, wiens werking begrenst is door een federale wetgeving, waarvan de bevoegdheidsverdelende bijzondere wet van 8 augustus 1980 de grenzen trekt, mag zich niet inlaten met politieke keuzes die een gewest maakt. Die politieke keuzes, vertaald als 'algemeen energiebeleid', van dat gewest, kunnen enkel getoetst worden door de instanties die de gewestelijke decreetgever daartoe aangeduid heeft.

Het feit dat de federale regulator waarschijnlijk meer nog dan andere regulatoren over meer dan voldoende mensen, tijd en middelen beschikt om zulke studies te maken, mag geen verantwoording voor de bevoegdheidsoverschrijding zijn.