Geen conflict tussen Europese natuurbeschermingsbepalingen en hernieuwbare energieverplichtingen
Een windturbineoperator wou op een terrein dat lag in een Habitat- en Vogelrichtlijngebied een aantal commerciële windturbines bouwen. De Italiaanse wetgeving verbiedt echter onder meer de plaatsing van niet voor eigen gebruik bestemde windmolens in de gebieden van communautair belang (GCB) en in de speciale beschermingszones (SBZ) die deel uitmaken van het ecologische netwerk Natura 2000. Een gelijkaardige regeling geldt ook in Vlaanderen.
Zowel de operator als de eigenaar van de grond vragen de vernietiging van die toepasselijke bepaling wegens schending van het gemeenschapsrecht en meer specifiek wegens schending van de richtlijnen 2001/77/EG en 2009/28/EG houdende de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen. Volgens de verzoekende partijen zou een verbod om op bepaalde plaatsen windturbines te mogen bouwen indruisen tegen de verplichting van de lidstaten om de belemmeringen voor de verhoging van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen in de regelgeving te verkleinen, de vergunningprocedures te stroomlijnen en te bespoedigen op basis van objectieve, transparante en niet-discriminatoire criteria.
De advocaat-generaal stelt vast dat het VWEU "geen enkele rangorde tussen het milieubeleid van de Unie en zijn energiebeleid" bepaalt. Evenmin blijkt de voorrang van de doelstellingen van de richtlijn 2001/77/EG (en nadien 2009/28/EG) boven alle andere (milieu)doelstellingen van de Unie. Uit niets blijkt dat het verbod om in specifieke gebieden windturbines te plaatsen een dusdanige belemmering uitmaakt van de bouw van producties die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen dat de verplichtingen van Italië inzake hernieuwbare energie in het gedrang zouden komen. Ten slotte oordeelt de advocaat-generaal dat het verbod geen 'overbureaucratisering' is.