Opnieuw over het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel

Voor de tussenkomst van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering was er in het hoofdstedelijk gewest een praktijk van Sibelga dat bij kleine installaties die elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen een compensatie plaatsvond tussen de geproduceerde en de afgenomen elektriciteit. Die praktijk was niet vastgelegd in de Elektriciteitsordonnantie of de uitvoeringsbesluiten daarvan.

Met het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 2011 wijzigde zij haar besluit van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling. Het ingevoegde artikel 26bis bepaalde: “De eindafnemer bij wie een installatie wordt geplaatst voor de productie van groene elektriciteit met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 5 kW, kan genieten van de compensatie tussen de hoeveelheden elektriciteit die werden afgenomen van het distributienet en de hoeveelheden die werden geïnjecteerd in dit net ter hoogte van het leveringspunt.”

De heer Lemaire installeerde in 2009 een warmtepomp en een PV-installatie met een vermogen van 12,6 kW. Sibelga plaatste een bidirectionele meter. Bij de plaatsing zou Sibelga, volgens Lemaire, bevestigd hebben dat er een compensatie zou plaatsvinden. Tijdens de jaren 2010, 2011 en 2012 werd de geproduceerde en de afgenomen elektriciteit wel degelijk gecompenseerd.

De wijziging van het besluit van 6 mei 2004 bracht Sibelga er echter toe om die compensatie stop te zetten. De installatie had immers een vermogen dat hoger is dan de grens van 5 kW die het besluit bepaalt.

Lemaire was het hiermee niet eens. Hij diende een klacht in bij de Brusselse Geschillendienst. Die oordeelde dat de tekst van het besluit van 6 maart 2004 duidelijk is. De nieuwe uitdrukkelijke bepaling geldt volgens de Geschillendienst zowel voor nieuwe installaties als voor bestaande installaties.

Van die beslissing van de Geschillendienst vraagt Lemaire daarop de vernietiging voor de Raad van State.

In zijn arrest van 26 mei 2016 oordeelt de Raad dat het vernietigingsberoep tegen de beslissing van de Geschillendienst ongegrond is.

Interessant in dit arrest is dat de Raad (opnieuw) in gaat op de vraag naar of het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel zich verzetten tegen een wijziging van bestaande voordelen inzake de steun voor hernieuwbare energiebronnen.

De Raad oordeelt:
“que, par ailleurs, les principes de sécurité juridique et de légitime confiance ne mettent pas en cause la capacité de l'autorité compétente à réglementer pour l'avenir, comme le veut la loi du changement, pour autant que l'intérêt général le justifie; qu'en l'espèce, le Gouvernement régional a pu estimer qu'il y avait lieu de prévoir un mécanisme de compensation, tout en limitant le bénéfice de ce système aux installations de dimension limitée; que, dans l'exercice de son pouvoir réglementaire, le Gouvernement n'était pas tenu d'avoir égard aux avantages que le gestionnaire du réseau de distribution avait choisi d'accorder aux installateurs ou à certains d'entre eux, sans fondement réglementaire, ni de prévoir un régime transitoire à cet égard; que le deuxième moyen n'est pas fondé;”
Met dit arrest wijkt de Raad van State dus niet af van eerdere rechtspraak van het Grondwettelijk Hof of van adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad zelf (zie http://belgischenergierecht.blogspot.be/2014/01/vertrouwensbeginsel-en.html). Een wetgever kan, om redenen van algemeen belang, een steunregeling te allen tijde wijzigen, ook wanneer die wijzigingen een impact hebben op bestaande installaties. Er bestaat geen “verworven recht” op een steunregeling.



Lire dans

Aperçus écrits