Energie-efficiëntie en het "rebound effect"
Door
Tim Vermeir
"The rebound effect is overplayed", titelt een bijdrage in Nature van vandaag. Volgens onderzoekers van Yale zou het rebound effect van maatregelen op het vlak van energie-efficiëntie wel degelijk bestaan, maar de impact ervan zou veel kleiner zijn dan eerder gedacht.
Energie-efficiëntie lijkt tot paradoxale gevolgen te kunnen leiden. Niet noodzakelijk zou een grotere energie-efficiëntie voor een algemeen lager energieverbruik zorgen. Efficiënter gebruik van energie leidt normaal gezien tot lagere energiekosten (er is immers minder energie nodig voor hetzelfde gebruik) en dus tot een grotere financiële armslag voor de verbruiker. Die financiële meevaller zal hij minstens deels aanwenden om meer energie te verbruiken, ofwel door zijn gedrag aan te passen aan de lagere kostprijs ofwel om bijkomende toepassingen te gebruiken die op hun beurt energie verbruiken.
Die paradox (in het Engels 'rebound effect') kan tot drie mogelijke situaties leiden:
– De energiebesparing is groter dan verwacht (met een negatief rebound effect). Dit kan bijvoorbeeld wanneer de overheid het gebruik van duurdere maar energie-efficiëntere technologieën verplicht maakt.
– De effectieve energiebesparing is minder dan de verwachte energiebesparing (een rebound effect tussen 0 en 100%).
– De effectieve energiebesparing is negatief (rebound van meer dan 100%), de 'Jevons'-paradox, naar de 19de eeuwse Britse econoom Stanley Jevons in zijn boek 'The Coal Question'.
In het artikel dat Nature vandaag publiceert, erkennen de auteurs dat er een reboud-effect is door een grotere energie-efficiëntie. Tot een echte Jevons-paradox zou meer energie-efficiënte echter niet leiden. Volgens de auteurs zou het rebound effect slechts tussen de 5 en de 30% van de energiebesparing door energie-efficiëntie tenietdoen, waardoor de maatregelen in ieder geval nog in grote mate leiden tot energiebesparing.
Volgens de auteurs manifesteert het rebound effect zich op vier vlakken.
Een 'direct' effect is er als een daling van de kostprijs om een energiedienst te gebruiken leidt tot een stijging van de vraag naar energie. Zo zouden verschillende studies aangetoond hebben dat bestuurders van zuinige wagens na verloop van tijd meer rijden (of minstens tot 30% minder energie besparen dan ze in vergelijking met hun historische rijprofiel en de zuiniger wagens zouden kunnen besparen.
Een 'indirect' rebound effect ontstaat volgens de auteurs omdat consumenten het geld dat ze uitspaarden door het energie-efficiëntie zullen besteden aan andere, nieuwe producten, die gemaakt moeten worden met (meer) energie. Maar volgens de auteurs houdt men dan enkel rekening met de directe winst (een zuinige wagen zorgt voor minder aankoop van benzine en het gespaarde geld wordt uitgegeven aan een nieuw product), en niet met de meerkost die normaal gezien gepaard gaat om energie-efficiënt te zijn (een zuinige wagen kost waarschijnlijk iets meer dan een minder zuinige wagen, waardoor het verschil in winst veel kleiner is en er minder marge is om het geld aan iets anders uit te geven).
Een derde effect is er macro-economisch prijseffect. Wanneer de Amerikaanse autobestuurders massaal in energie-efficiënte wagens zouden rondrijden, daalt de vraag naar benzine, waardoor ook de prijs van benzine wereldwijd zou kunnen dalen. Dat zou inwoners van andere landen ertoe kunnen aanzetten om juist meer te rijden, omdat het hen minder kost per kilometer.
Het vierde effect is het macro-economisch groeieffect. Energie-efficiënte toepassingen in één sector kunnen het verbruik in een andere sector verhogen. Zo zou een toenemend gebruik van zeer lichte maar sterke materialen in de autosector ook een effect kunnen hebben op het materiaalgebruik in de luchtvaartsector, waardoor er betere vliegtuigen kunnen komen en meer luchtvaart.
De auteurs geven toe dat de laatste twee effecten moeilijk berekenbaar zijn, maar toch botsen tegen economische basiswetmatigheden. Als de prijs van benzine zou dalen omdat alle Amerikanen in zuinige auto's zouden rondrijden, zouden de olieproducenten minder geneigd zijn om dezelfde hoeveelheid olie boven te halen. Daardoor zou het aanbod dalen, en de prijs opnieuw stijgen. Daarenboven zouden de ene effecten een invloed kunnen hebben op de andere.
De auteurs besluiten:
Deze bijdrage is de eerste in een reeks over energie-efficiëntie.
Energie-efficiëntie lijkt tot paradoxale gevolgen te kunnen leiden. Niet noodzakelijk zou een grotere energie-efficiëntie voor een algemeen lager energieverbruik zorgen. Efficiënter gebruik van energie leidt normaal gezien tot lagere energiekosten (er is immers minder energie nodig voor hetzelfde gebruik) en dus tot een grotere financiële armslag voor de verbruiker. Die financiële meevaller zal hij minstens deels aanwenden om meer energie te verbruiken, ofwel door zijn gedrag aan te passen aan de lagere kostprijs ofwel om bijkomende toepassingen te gebruiken die op hun beurt energie verbruiken.
Die paradox (in het Engels 'rebound effect') kan tot drie mogelijke situaties leiden:
– De energiebesparing is groter dan verwacht (met een negatief rebound effect). Dit kan bijvoorbeeld wanneer de overheid het gebruik van duurdere maar energie-efficiëntere technologieën verplicht maakt.
– De effectieve energiebesparing is minder dan de verwachte energiebesparing (een rebound effect tussen 0 en 100%).
– De effectieve energiebesparing is negatief (rebound van meer dan 100%), de 'Jevons'-paradox, naar de 19de eeuwse Britse econoom Stanley Jevons in zijn boek 'The Coal Question'.
In het artikel dat Nature vandaag publiceert, erkennen de auteurs dat er een reboud-effect is door een grotere energie-efficiëntie. Tot een echte Jevons-paradox zou meer energie-efficiënte echter niet leiden. Volgens de auteurs zou het rebound effect slechts tussen de 5 en de 30% van de energiebesparing door energie-efficiëntie tenietdoen, waardoor de maatregelen in ieder geval nog in grote mate leiden tot energiebesparing.
Volgens de auteurs manifesteert het rebound effect zich op vier vlakken.
Een 'direct' effect is er als een daling van de kostprijs om een energiedienst te gebruiken leidt tot een stijging van de vraag naar energie. Zo zouden verschillende studies aangetoond hebben dat bestuurders van zuinige wagens na verloop van tijd meer rijden (of minstens tot 30% minder energie besparen dan ze in vergelijking met hun historische rijprofiel en de zuiniger wagens zouden kunnen besparen.
Een 'indirect' rebound effect ontstaat volgens de auteurs omdat consumenten het geld dat ze uitspaarden door het energie-efficiëntie zullen besteden aan andere, nieuwe producten, die gemaakt moeten worden met (meer) energie. Maar volgens de auteurs houdt men dan enkel rekening met de directe winst (een zuinige wagen zorgt voor minder aankoop van benzine en het gespaarde geld wordt uitgegeven aan een nieuw product), en niet met de meerkost die normaal gezien gepaard gaat om energie-efficiënt te zijn (een zuinige wagen kost waarschijnlijk iets meer dan een minder zuinige wagen, waardoor het verschil in winst veel kleiner is en er minder marge is om het geld aan iets anders uit te geven).
Een derde effect is er macro-economisch prijseffect. Wanneer de Amerikaanse autobestuurders massaal in energie-efficiënte wagens zouden rondrijden, daalt de vraag naar benzine, waardoor ook de prijs van benzine wereldwijd zou kunnen dalen. Dat zou inwoners van andere landen ertoe kunnen aanzetten om juist meer te rijden, omdat het hen minder kost per kilometer.
Het vierde effect is het macro-economisch groeieffect. Energie-efficiënte toepassingen in één sector kunnen het verbruik in een andere sector verhogen. Zo zou een toenemend gebruik van zeer lichte maar sterke materialen in de autosector ook een effect kunnen hebben op het materiaalgebruik in de luchtvaartsector, waardoor er betere vliegtuigen kunnen komen en meer luchtvaart.
De auteurs geven toe dat de laatste twee effecten moeilijk berekenbaar zijn, maar toch botsen tegen economische basiswetmatigheden. Als de prijs van benzine zou dalen omdat alle Amerikanen in zuinige auto's zouden rondrijden, zouden de olieproducenten minder geneigd zijn om dezelfde hoeveelheid olie boven te halen. Daardoor zou het aanbod dalen, en de prijs opnieuw stijgen. Daarenboven zouden de ene effecten een invloed kunnen hebben op de andere.
De auteurs besluiten:
“In sum, rebound effects are small and are therefore no excuse for inaction. People may drive fuel-efficient cars more and they may buy other goods, but on balance more-efficient cars will save energy."
Deze bijdrage is de eerste in een reeks over energie-efficiëntie.