Naar aanleiding van mijn bericht van gisteren maakte men mij attent op het advies dat de VREG in 2021 schreef met een evaluatie van de regeling rond garanties van oorsprong. Daarin stelt de VREG dat er inderdaad GvO's kunnen toegekend worden voor de productie van kleine installaties. De VREG pleit er - terecht en omwille van efficiëntieredenen - voor om die niet toe te kennen aan de netgebruiker, maar wel aan de leverancier (en/of zijn toegangshouder) die de elektriciteit op basis van een terugleveringscontract koopt.
Voor installaties < 10 kW kent de VREG geen garanties van oorsprong toe. Die beperking dateert uit de tijd van de terugdraaiende teller. Met een digitale meter, waarbij injectie en afname afzonderlijk gemeten worden, gaan de argumenten voor die beperking niet meer op. Het wordt tijd dat ook voor de "teruggeleverde elektriciteit" garanties van oorsprong worden toegekend.
In 2017 voerde het Vlaams Parlement nieuwe bepalingen rond energiefraude in het Energiedecreet in. Jaarlijks stellen de distributienetbeheerders (lees: Fluvius) een rapport op over het afgelopen jaar over het voorkomen, detecteren en vaststellen van energiefraude en bezorgen dat aan de minister voor 1 mei (art. 5.1.1 Energiedecreet). In het Jaarverslag van 2021 schrijft Fluvius dat het 79 plaatsbezoeken uitvoerde en 147 Verslagen van Vaststelling opstelde. Een eenvoudige rekensom en deductie leert dan dat 68 verslagen van vaststelling niet volgens de decretale voorschriften opgesteld zijn.
Met het decreet van 23 december 2022 voegt de Vlaamse decreetgever een aantal bijkomende begrippen en bepalingen rond warmtelevering in het Energiedecreet in. De onduidelijke verdeling van de betalingsverplichtingen van de verhuurder en de huurder bij warmteleveringen blijft evenwel bestaan.
De commissie leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement keurde gisteren (eindelijk) de ontwerpordonnantie ter omzetting van de EMD en RED II Richlijnen goed. Opvallend is de nieuwe versie van artikel 21bis Elektriciteitsordonnantie. Voortaan zullen producenten die elektriciteit “achter de meter” leveren aan de eigenaars of gebruikers van het goed waarop de hernieuwbare energie-installatie staat geen leveringsvergunning meer moeten hebben. Of, anders gesteld, voortaan kunnen partijen afspreken dat ze de afname van de hernieuwbare elektriciteit zullen afrekenen op basis van de reële productie (kWh). Ze moeten niet langer omwegen uitvinden om aan de leveringsvergunningsplicht te ontsnappen.
Met het idee waarmee vele projectontwikkelaars de laatste jaren spelen, pakken Telenet en Willemen gisteren uit als grote primeur. De communicatiegroep en de bouwonderneming zullen huurwoningen aanbieden met een vast dienstenpakket, waar bovenop de huurder nog bijkomende pakketten kan bestellen. In de “woontotaaloplossing” zitten “inbegrepen basis- en nutsvoorzieningen zoals gas, elektriciteit, water en internet”. Spijtig genoeg kan dat, voor elektriciteit en aardgas, in Vlaanderen vooralsnog niet.
Sinds de wijziging van het Energiebesluit vanaf 7 november 2020 zijn er nieuwe verplichtingen voor VME’s die vanuit een centrale stookplaats warmte in hun gebouw verdelen. Belangrijk daarbij zijn de voorschriften voor de facturatie. Het Energiebesluit legt de VME op om alle kosten voor warmteverdeling op een bepaalde manier aan te rekenen. Wanneer in het gebouw appartementen verhuurd worden, denk ik dat de methodiek voor de facturatie van die warmtekosten onvoldoende rekening houdt met de dwingende bepalingen van de Vlaamse woninghuurwetgeving. Een deel van de warmtekosten moet de verhuurder zelf dragen. De VME kan die dan ook niet aanrekenen aan de huurder. Een overleg tussen de bevoegde diensten dringt zich op.
In de memorie van toelichting bij het nieuwe wetboek goederenrecht doen de auteurs, op basis van één arrest, uitschijnen dat een PV-installatie een "inherent bestanddeel" van een gebouw is. Ze lijken daarmee aan te geven dat ze zonnepanelen als onroerend door incorporatie beschouwen. De vermelding van PV-installaties als voorbeeld is misplaatst. In ons land kunnen zonnepanelen vooralsnog geen "inherent bestanddeel" zijn, volgens de criteria die de auteurs zelf naar voor schuiven. Vermits het "substantiecriterium" even doorslaggevend lijkt te zijn als het "duurzaamheidscriterium" zijn zonnepanelen dus nog steeds roerende goederen en slechts in hele specifieke omstandigheden mogelijk onroerend.
Tien jaar geleden schreef ik voor het Jaarboek Energierecht een bijdrage over "het vertrouwen van de buurman in zijn zonnepanelen". In de volgende jaren hebben zowel de Raad van State als het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat er juridisch niet zoiets bestaat als een recht op blijvende toekenning van steun. In een recent arrest maakt ook het Hof van Justitie duidelijk dat de rechtszekerheid- en vertrouwensbeginselen niet geschonden zijn door een wijziging aan de steunregelgeving. In het debat over de terugdraaiende teller zou het goed zijn om die juridische analyse ook mee te nemen, zowel bij politieke beslissingen als in advisering van misnoegde burgers.
De Vlaamse regering keurde een ontwerpdecreet goed waardoor buren in hetzelfde gebouw kunnen energiedelen. Dat is toe te juichen. Maar het goede voornemen dreigt een maat voor niets te worden als er geen dringende verschuiving komt van de lasten op elektriciteit naar andere energiedragers.
U kan zoeken op titel, inhoud, auteur, onderwerp,... Niet gevonden wat u zocht? Filter hiernaast op jaartal.
Sommige van deze cookies zijn essentieel, terwijl andere ons helpen om uw ervaring te verbeteren door inzicht te geven in hoe de site wordt gebruikt.