Schering en inslag zijn de vragen naar de juridisch uitwerking van “energy as a service” in nieuwbouwprojecten. “Energy as a service” is daarbij niet bedoeld om een dienst aan te bieden (energie is een verbruiksgoed, je kan het niet teruggeven). Het lijkt vaak een dekmantel om een “business case” sluitend te maken. De aanbieder wil inkomsten halen op het verschil dat de verbruikers zouden betalen als ze een individuele aansluiting hadden en wat hij met de collectieve aansluiting betaalt. Omdat die collectieve aansluitingen elektriciteit op een hoger spanningsniveau afnemen, betalen ze minder nettarieven en kosten voor openbaredienstverplichtingen. Ze kunnen ook andere leveringscontracten sluiten tegen iets betere prijzen dan individuele afnemers.
In een interessant arrest van 25 april 2024 oordeelde de Raad van State dat de administratieve geldboete die het VEKA kan opleggen in het geval van energiefraude een strafrechtelijk karakter heeft. Daarom kan het die boete niet opleggen voor feiten die dateren van voor de inwerkingtreding van art. 13.4.11 Energiedecreet op 1 juni 2017. De (vermeend foutieve) aanmelding van de ingebruikname van een PV-installatie (en het AREI-verslag waarop die aanmelding steunde) die dateert van voor die datum kan dus niet onderworpen worden aan een administratieve geldboete.
De CREG meldt in haar nieuwsbrief van vandaag dat ze de termijn voor de aangiftes voor het plafond op marktinkomsten (art. 22ter Elektriciteitswet) verlengt tot en met 29 september 2023. De CREG kan dit niet doen. De Elektriciteitswet bepaalt duidelijk dat de schuldenaars "uiterlijk op 7 september 2023 bij de commissie een aangifte [moeten] indienen". Bij gebrek aan tijdige aangifte kan de CREG enkel een ambtshalve heffing voorstellen aan de FOD Economie.
Naar aanleiding van mijn bericht van gisteren maakte men mij attent op het advies dat de VREG in 2021 schreef met een evaluatie van de regeling rond garanties van oorsprong. Daarin stelt de VREG dat er inderdaad GvO's kunnen toegekend worden voor de productie van kleine installaties. De VREG pleit er - terecht en omwille van efficiëntieredenen - voor om die niet toe te kennen aan de netgebruiker, maar wel aan de leverancier (en/of zijn toegangshouder) die de elektriciteit op basis van een terugleveringscontract koopt.
Voor installaties < 10 kW kent de VREG geen garanties van oorsprong toe. Die beperking dateert uit de tijd van de terugdraaiende teller. Met een digitale meter, waarbij injectie en afname afzonderlijk gemeten worden, gaan de argumenten voor die beperking niet meer op. Het wordt tijd dat ook voor de "teruggeleverde elektriciteit" garanties van oorsprong worden toegekend.
In 2017 voerde het Vlaams Parlement nieuwe bepalingen rond energiefraude in het Energiedecreet in. Jaarlijks stellen de distributienetbeheerders (lees: Fluvius) een rapport op over het afgelopen jaar over het voorkomen, detecteren en vaststellen van energiefraude en bezorgen dat aan de minister voor 1 mei (art. 5.1.1 Energiedecreet). In het Jaarverslag van 2021 schrijft Fluvius dat het 79 plaatsbezoeken uitvoerde en 147 Verslagen van Vaststelling opstelde. Een eenvoudige rekensom en deductie leert dan dat 68 verslagen van vaststelling niet volgens de decretale voorschriften opgesteld zijn.
Met het decreet van 23 december 2022 voegt de Vlaamse decreetgever een aantal bijkomende begrippen en bepalingen rond warmtelevering in het Energiedecreet in. De onduidelijke verdeling van de betalingsverplichtingen van de verhuurder en de huurder bij warmteleveringen blijft evenwel bestaan.
De commissie leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement keurde gisteren (eindelijk) de ontwerpordonnantie ter omzetting van de EMD en RED II Richlijnen goed. Opvallend is de nieuwe versie van artikel 21bis Elektriciteitsordonnantie. Voortaan zullen producenten die elektriciteit “achter de meter” leveren aan de eigenaars of gebruikers van het goed waarop de hernieuwbare energie-installatie staat geen leveringsvergunning meer moeten hebben. Of, anders gesteld, voortaan kunnen partijen afspreken dat ze de afname van de hernieuwbare elektriciteit zullen afrekenen op basis van de reële productie (kWh). Ze moeten niet langer omwegen uitvinden om aan de leveringsvergunningsplicht te ontsnappen.
Met het idee waarmee vele projectontwikkelaars de laatste jaren spelen, pakken Telenet en Willemen gisteren uit als grote primeur. De communicatiegroep en de bouwonderneming zullen huurwoningen aanbieden met een vast dienstenpakket, waar bovenop de huurder nog bijkomende pakketten kan bestellen. In de “woontotaaloplossing” zitten “inbegrepen basis- en nutsvoorzieningen zoals gas, elektriciteit, water en internet”. Spijtig genoeg kan dat, voor elektriciteit en aardgas, in Vlaanderen vooralsnog niet.
Sinds de wijziging van het Energiebesluit vanaf 7 november 2020 zijn er nieuwe verplichtingen voor VME’s die vanuit een centrale stookplaats warmte in hun gebouw verdelen. Belangrijk daarbij zijn de voorschriften voor de facturatie. Het Energiebesluit legt de VME op om alle kosten voor warmteverdeling op een bepaalde manier aan te rekenen. Wanneer in het gebouw appartementen verhuurd worden, denk ik dat de methodiek voor de facturatie van die warmtekosten onvoldoende rekening houdt met de dwingende bepalingen van de Vlaamse woninghuurwetgeving. Een deel van de warmtekosten moet de verhuurder zelf dragen. De VME kan die dan ook niet aanrekenen aan de huurder. Een overleg tussen de bevoegde diensten dringt zich op.
U kan zoeken op titel, inhoud, auteur, onderwerp,... Niet gevonden wat u zocht? Filter hiernaast op jaartal.
Sommige van deze cookies zijn essentieel, terwijl andere ons helpen om uw ervaring te verbeteren door inzicht te geven in hoe de site wordt gebruikt.