Welke regulator moet de eindprijzen voor huishoudelijke afnemers vergelijken?
De regionale regulatoren publiceren al jarenlang prijsvergelijkingen en hebben de afgelopen jaren ook een performante prijsvergelijkingsmodule uitgebouwd en op hun website gepubliceerd. De CREG heeft zich nooit echt ingelaten met periodieke prijsvergelijkingen. Op de website van de CREG staat trouwens enkel een doorverwijzing naar de verschillend prijsvergelijkingsmodules (van de VREG en de CWaPE, maar bijvoorbeeld ook van Test Aankoop en Aanbieders.be).
Waarom de CREG zich nu plots ook op de prijsvergelijkingen voor huishoudelijke eindafnemers stort, is niet duidelijk.
In de Elektriciteitswet heeft de wetgever aan de CREG bepaalde opdrachten op het vlak van de eindprijzen gegeven.
De CREG geeft een advies aan de minister voor economie met het oog op het opstellen van maximumprijzen voor eindafnemers (artikel 20, § 2, Elektriciteitswet). Zij moet een gegevensbank opstellen om de variabele energieprijzen op te volgen (artikel 20bis, § 1, Elektriciteitswet). Zij moet ook nagaan of de aanpassing van die variabele elektriciteitsprijzen, die de leveranciers vier keer per jaar kunnen doorvoeren, in overeenstemming is met de parameters die hiertoe opgesteld zijn (artikel 20bis, § 3, Elektriciteitswet). In het algemeen moet de federale regulator toezien op de naleving van de indexeringsparameters door de leveranciers. Hij moet ook beoordelen of andere stijgingen van de variabele elektriciteitsprijzen, die een gevolg zijn van andere omstandigheden dan de indexering, aanvaardbaar zijn (artikel 20bis, § 5, Elektriciteitswet). De CREG beoordeelt ook of de leveranciers de kostprijs van de groenestroomcertificaten op de wettelijk voorziene manier hebben doorgerekend (artikel 20quater Elektriciteitswet).
Op basis van artikel 23, § 2, Elektriciteitswet moet de CREG verder ook “de objectief verantwoorde verhouding beoordelen tussen de prijzen en de kosten van een bedrijf”, “erop toezien dat de tarifering voor de levering van elektriciteit gericht is op het algemeen belang en zich in het globale energiebeleid integreert en, in voorkomend geval, de maximumprijzen controleren die toepasselijk zijn op eindafnemers” en “er op toezien dat de met name technische en tarifaire toestand van de elektriciteitssector alsook de evolutie van deze sector het algemeen belang beogen en kaderen in het algemene energiebeleid”, waarbij de Commissie “de permanente monitoring van de elektriciteitsmarkt [verzekert], zowel op het vlak van de marktwerking als op het vlak van de prijzen”. Voor die monitoringactiviteit zouden de nadere regels uitgewerkt worden in een koninklijk besluit, op voorstel van de CREG. Tot op heden lijkt zulk koninklijk besluit nog niet aangenomen. Toch heeft de CREG al een groot aantal monitoringactiviteiten uitgevoerd (zie http://www.creg.be/nl/monitoringe.html en http://www.creg.be/nl/monitoringg.html).
Op het vlak van de eindprijzen voor energieverbruikers heeft de VREG een duidelijk toegewezen taak van opvolging van de elektriciteits- en gasprijzen van huishoudelijke afnemers (artikel 3.1.3, 1°, c), Energiedecreet). Zij moet ook “de afnemers van elektriciteit en aardgas [informeren] over de prijzen en voorwaarden die de leveranciers hanteren, met inbegrip van het aanbieden of laten aanbieden van een objectieve vergelijking van die prijzen en voorwaarden” (artikel 3.1.3, 4°, b), Energiedecreet). Het Waalse Energiedecreet legt de Waalse energieregulator CWaPE geen vergelijkbare specifieke verplichtingen op. Ook in de Brusselse wetgeving vindt men geen zo duidelijke opdracht aan Brugel als in Vlaanderen aan de VREG gegeven is.
Bevoegdheidsrechtelijk is moeilijk uit te maken of de monitoring van de geliberaliseerde eindprijzen voor de levering van elektriciteit en aardgas aan huishoudelijke afnemers (en de publicatie van die monitoring) een federale dan wel een gewestelijke bevoegdheid is. Uit artikel 6, § 1, VII, van de BWHI blijkt, enerzijds, dat de gewesten bevoegd zijn voor alle aspecten van de levering van elektriciteit via distributienetten. Dit zou dan de gewestelijke bevoegdheidsbasis kunnen zijn voor die prijsmonitoring en -vergelijking. Anderzijds blijft de federale overheid bevoegd voor het prijsbeleid in het algemeen (artikel 6, § 1, VI, BWHI) en 'de tarieven' voor elektriciteit en aardgas in het bijzonder (artikel 6, § 1, VII, BWHI). Wat onder die 'tarieven' begrepen moet worden is niet geheel duidelijk. In zijn arrest van 12 juli 2012 haalt het Grondwettelijk Hof de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 8 augustus 1988 (die de BWHI wijzigde), waarin gesteld werd dat onder tarieven dienen te worden begrepen zowel de tarieven voor levering aan de gewone consument als die voor industriële levering van gas en elektriciteit, aan om evident te besluiten dat “de tarieven die door de distributienetbeheerders aan de producenten van elektriciteit kunnen worden aangerekend, tot de bevoegdheid van de federale overheid [behoren]” (zie GwH 12 juli 2012, nr. 2012/89).
Het lijkt aangewezen om bij de volgende staatshervorming meer duidelijkheid te verschaffen over de bevoegdheden over de eindprijzen van de huishoudelijke afnemers. Als ervoor geopteerd wordt om gewestelijke regulatoren bevoegd te maken voor de tarieven van de distributienetbeheerders, lijkt het ook evident om die regulatoren exclusief bevoegd te maken voor het toezicht op de volledige prijs die een afnemer, aangesloten op het distributienet, betaalt voor zijn of haar elektriciteit of aardgas. Als hij dan consequent is, zal de federale wetgever in de Elektriciteits- en Gaswetten moeten inschrijven dat de CREG, hoe algemeen men zijn taken ook omschrijft, enkel maar bevoegd is in de mate dat de federale overheid bevoegd zou zijn.
In ieder geval is het niet houdbaar om verschillende regulatoren bevoegd te laten over dezelfde problematiek. Die bevoegdheidsrechtelijke onduidelijkheid en de ambiguïteit van de resultaten en berichtgeving daarover helpen de consument niet verder.