Een procedure voor de Raad van State voert men steeds met de hakbijl van de proceduretermijnen die dreigend hangt over over de hals van de verzoeker. Die hakbijl is daarenboven niet eens scherp, want de Raad tast meer en meer botweg de grenzen van de rechtsweigering af.
Ook de gemengde distributienetbeheerders (Gaselwest, Imewo, Sibelgas, Imea, Iverlek en Intergem) kregen deze hakbijl over zich in een procedure die zij startten om de nietigverklaring te vorderen van de beslissingen van de CREG over “de goedkeuring van de voorlopige tarieven” “gedurende de periode 1 januari 2006 - 31 maart 2006”.
Nadat zij hun verzoekschriften hadden neergelegd op 16 februari 2006 maakte de auditeur zeer snel zijn advies op, waarin hij besloot tot verwerping van het beroep omdat de Raad van State niet langer bevoegd zou zijn om kennis te nemen van het geschil. Het verslag werd op 25 oktober 2006 betekend aan de partijen.
Overeenkomstig artikel 21, zesde lid, van de Gecoördineerde Wetten op de Raad van State moet de verzoekende partij binnen de dertig dagen na ontvangst van het verslag een verzoek tot voortzetting van de procedure indient. Deze dertig dagen verstreken op vrijdag 24 november 2006. De gemengde netbeheerders legden op maandag 27 november 2006 hun verzoek tot voortzetting neer.
De Raad van State oordeelde in haar arresten van 16 april 2007 (nrs. 170.049, 170.050, 170.051, 170.052, 170.053 en 170.054) "dat ambtshalve moet worden vastgesteld dat ten aanzien van de verzoekende partij een vermoeden van afstand van geding geldt".