Transitdiscussie ook voor Raad van State
Op 10 november 2008 besliste de 18de kamer van het Hof van Beroep van Brussel om de beslissing van de CREG van 15 mei 2008 te schorsen. Het Hof was van mening dat de Gaswet niet toeliet om verschillende tarieven op te leggen voor doorvoer van aardgas, enerzijds, en voor binnenlands vervoer van aardgas, anderzijds. Voor het Hof is doorvoer en vervoer, vanaf de inwerkingtreding van de Tweede Gasrichtlijn, gelijk te schakelen. In dat opzicht is het voor het Hof ook irrelevant of de onderliggende contracten al dan niet gereguleerd zijn. Er moeten gelijkvormige tarieven uitgewerkt worden en het komt niet aan de CREG toe om te oordelen of die tarieven in een specifieke situatie toegepast kunnen worden. Confrater Tom Schoors zal dit arrest uitgebreid bespreken tijdens de voorstelling van het Jaarboek Energierecht.
In de procedureslag over de transitbeslissingen hebben Distrigas en Distrigas & Co ook de Raad van State geadieerd. In zijn arrest van 9 maart 2009 (RvS 9 maart 2009, nr. 191.166, NV Distrigas) verklaarde de Raad van State zich onbevoegd omdat de Gaswet expliciet stelt dat inzake de beslissingen genomen met toepassing van artikel 15/14, § 2, tweede lid, 9°bis, betreffende de goedkeuring van de tarieven bedoeld in artikel 15/5 tot 15/5decies en van de uitvoeringsbesluiten ervan enkel het Hof van Beroep te Brussel bevoegd is.
Distrigas en Distrigas & Co voerden aan dat "in zoverre de bestreden
beslissing [van 15 mei 2008] de kwalificatie betreft van de doorvoercontracten onder het uitzonderingsregime van artikel 15/19 van de Doorvoerrichtlijn", zij tegen die beslissing een schorsings- en vernietigingsberoep bij de Raad van State indienen.
De Raad van State oordeelde:
"In de huidige stand van de rechtspleging maken de verzoekende partijen echter niet duidelijk en blijkt ook niet dat de kwalificatie van de contracten waarop de voorlopige tarieven van toepassing worden verklaard, kan worden afgesplitst van de beslissingen met betrekking tot de tarieven als zodanig. De onbevoegdheid van de Raad van State ten aanzien van de beslissingen waarbij aan de nv Fluxys voorlopige tarieven worden opgelegd, lijkt dan ook diens onbevoegdheid te impliceren ten aanzien van “de kwalificatie [...] van de doorvoercontracten [die] onder het uitzonderingsregime van artikel 15/19 van de Doorvoerrichtlijn” vallen."
Met andere woorden: zowel het Hof van Beroep, als de Raad van State, als de wetgever laten het aan de contractspartijen over om te beoordelen of een overeenkomst al dan niet gereguleerd is. De rechtszekerheid wordt niet gediend.