De CREG meldt in haar nieuwsbrief van vandaag dat ze de termijn voor de aangiftes voor het plafond op marktinkomsten (art. 22ter Elektriciteitswet) verlengt tot en met 29 september 2023. De CREG kan dit niet doen. De Elektriciteitswet bepaalt duidelijk dat de schuldenaars "uiterlijk op 7 september 2023 bij de commissie een aangifte [moeten] indienen". Bij gebrek aan tijdige aangifte kan de CREG enkel een ambtshalve heffing voorstellen aan de FOD Economie.
Naar aanleiding van mijn bericht van gisteren maakte men mij attent op het advies dat de VREG in 2021 schreef met een evaluatie van de regeling rond garanties van oorsprong. Daarin stelt de VREG dat er inderdaad GvO's kunnen toegekend worden voor de productie van kleine installaties. De VREG pleit er - terecht en omwille van efficiëntieredenen - voor om die niet toe te kennen aan de netgebruiker, maar wel aan de leverancier (en/of zijn toegangshouder) die de elektriciteit op basis van een terugleveringscontract koopt.
Voor installaties < 10 kW kent de VREG geen garanties van oorsprong toe. Die beperking dateert uit de tijd van de terugdraaiende teller. Met een digitale meter, waarbij injectie en afname afzonderlijk gemeten worden, gaan de argumenten voor die beperking niet meer op. Het wordt tijd dat ook voor de "teruggeleverde elektriciteit" garanties van oorsprong worden toegekend.
In 2017 voerde het Vlaams Parlement nieuwe bepalingen rond energiefraude in het Energiedecreet in. Jaarlijks stellen de distributienetbeheerders (lees: Fluvius) een rapport op over het afgelopen jaar over het voorkomen, detecteren en vaststellen van energiefraude en bezorgen dat aan de minister voor 1 mei (art. 5.1.1 Energiedecreet). In het Jaarverslag van 2021 schrijft Fluvius dat het 79 plaatsbezoeken uitvoerde en 147 Verslagen van Vaststelling opstelde. Een eenvoudige rekensom en deductie leert dan dat 68 verslagen van vaststelling niet volgens de decretale voorschriften opgesteld zijn.
Met het decreet van 23 december 2022 voegt de Vlaamse decreetgever een aantal bijkomende begrippen en bepalingen rond warmtelevering in het Energiedecreet in. De onduidelijke verdeling van de betalingsverplichtingen van de verhuurder en de huurder bij warmteleveringen blijft evenwel bestaan.
De commissie leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement keurde gisteren (eindelijk) de ontwerpordonnantie ter omzetting van de EMD en RED II Richlijnen goed. Opvallend is de nieuwe versie van artikel 21bis Elektriciteitsordonnantie. Voortaan zullen producenten die elektriciteit “achter de meter” leveren aan de eigenaars of gebruikers van het goed waarop de hernieuwbare energie-installatie staat geen leveringsvergunning meer moeten hebben. Of, anders gesteld, voortaan kunnen partijen afspreken dat ze de afname van de hernieuwbare elektriciteit zullen afrekenen op basis van de reële productie (kWh). Ze moeten niet langer omwegen uitvinden om aan de leveringsvergunningsplicht te ontsnappen.
Met het idee waarmee vele projectontwikkelaars de laatste jaren spelen, pakken Telenet en Willemen gisteren uit als grote primeur. De communicatiegroep en de bouwonderneming zullen huurwoningen aanbieden met een vast dienstenpakket, waar bovenop de huurder nog bijkomende pakketten kan bestellen. In de “woontotaaloplossing” zitten “inbegrepen basis- en nutsvoorzieningen zoals gas, elektriciteit, water en internet”. Spijtig genoeg kan dat, voor elektriciteit en aardgas, in Vlaanderen vooralsnog niet.
Sinds de wijziging van het Energiebesluit vanaf 7 november 2020 zijn er gedetailleerde verplichtingen voor VME’s die warmte in hun gebouw verdelen vanuit een centrale stookplaats. Een belangrijk deel daarvan zijn facturatieverplichtingen. Het Energiebesluit schrijft voor dat de VME alle kosten voor warmteverdeling op een bepaalde manier moet verdelen. Wanneer in het gebouw appartement verhuurd worden, denk ik dat de methodiek voor de verdeling van die warmtekosten onvoldoende rekening houdt met de dwingende bepalingen van de Vlaamse woninghuurwetgeving. Een deel van de warmtekosten moet de verhuurder zelf dragen. De VME kan die dan ook niet aanrekenen aan de huurder. Een overleg tussen de bevoegde diensten dringt zich op.
In de memorie van toelichting bij het nieuwe wetboek goederenrecht doen de auteurs, op basis van één arrest, uitschijnen dat een PV-installatie een "inherent bestanddeel" van een gebouw is. Ze lijken daarmee aan te geven dat ze zonnepanelen als onroerend door incorporatie beschouwen. De vermelding van PV-installaties als voorbeeld is misplaatst. In ons land kunnen zonnepanelen vooralsnog geen "inherent bestanddeel" zijn, volgens de criteria die de auteurs zelf naar voor schuiven. Vermits het "substantiecriterium" even doorslaggevend lijkt te zijn als het "duurzaamheidscriterium" zijn zonnepanelen dus nog steeds roerende goederen en slechts in hele specifieke omstandigheden mogelijk onroerend.
Tien jaar geleden schreef ik voor het Jaarboek Energierecht een bijdrage over "het vertrouwen van de buurman in zijn zonnepanelen". In de volgende jaren hebben zowel de Raad van State als het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat er juridisch niet zoiets bestaat als een recht op blijvende toekenning van steun. In een recent arrest maakt ook het Hof van Justitie duidelijk dat het rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel niet geschonden zijn door een wijziging aan de steunregelgeving. In het debat over de terugdraaiende teller zou het goed zijn om die juridische analyse ook mee te nemen, zowel bij politieke beslissingen als in advisering van misnoegde burgers.
Vous pouvez rechercher par titre, contenu, auteur, sujet, ... Vous n'avez pas trouvé ce que vous cherchiez? Filtre à droite par année
Certains de ces cookies sont essentiels, tandis que d'autres nous aident à améliorer votre expérience en fournissant des informations sur la façon dont le site est utilisé.