Energiefraude – administratieve geldboete opgelegd door VEKA

In een interessant arrest van 25 april 2024 oordeelde de Raad van State dat de administratieve geldboete die het VEKA kan opleggen in het geval van energiefraude een strafrechtelijk karakter heeft. Daarom kan het die boete niet opleggen voor feiten die dateren van voor de inwerkingtreding van art. 13.4.11 Energiedecreet op 1 juni 2017. De (vermeend foutieve) aanmelding van de ingebruikname van een PV-installatie (en het AREI-verslag waarop die aanmelding steunde) die dateert van voor die datum kan dus niet onderworpen worden aan een administratieve geldboete.

Art. 13.4.11 Energiedecreet bepaalt dat het VEKA een administratieve geldboete tussen 150 en 20000 euro kan opleggen, aan diegene die informatie bezorgt die niet consistent of in overeenstemming met de werkelijkheid is in het kader van meldingsverplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van dit decreet, de uitvoeringsbesluiten ervan, het aansluitingsreglement, het aansluitingscontract of het technisch reglement. Het meedelen van een (ongeldig) AREI-keuringsverslag of van een verkeerde datum van ingebruikname van een PV-installatie zou onder deze bepaling vallen.

Een exploitant van een PV-installatie wordt achtervolgd door Fluvius wegens vermeende energiefraude. Fluvius vordert alle uitbetaalde minimumsteun terug. Ook het VEKA moeit zich in het debat. “Rekening houdend met de ernst van de feiten” legt het de exploitant een administratieve geldboete op van 4725 euro (10% van de uitgekeerde en teruggevorderde minimumsteun).

De exploitant stelt dat de opgelegde administratieve geldboete een duidelijk bestraffend karakter heeft. Ze is “erop gericht ‘energiefraude’ te sanctioneren door de betrokken personen rechtstreeks in hun patrimonium te raken” (naast de teruggevorderde minimumsteun). Hij vindt “de wettelijk voorziene geldboete voldoende zwaar om als strafrechtelijk aangemerkt te kunnen worden” waardoor “het opleggen van een dergelijke administratieve geldboete de door de artikelen 6 en 7 EVRM vereiste waarborgen [moet] bevatten”. Door te verwijzen naar feiten die dateren van voor de inwerkingtreding van art. 13.4.11 Energiedecreet schendt de beslissing art. 7 EVRM (verbod op retroactiviteit van de strafwet).

De Raad van State volgt de exploitant. De Raad meent, verwijzende naar de “Engel-criteria” van het EHRM, dat “de bestraffing van “het bezorgen van informatie die niet consistent of in overeenstemming met de werkelijkheid is in het kader van meldingsverplichtingen (…)”, zoals vermeld in artikel 13.4.11, § 1, 4°, van het Energiedecreet, een nieuwe strafbaarstelling aan het Energiedecreet toe[voegt]”.

De Raad besluit dat het VEKA, omdat het artikel 7, lid 1, EVRM moet eerbiedigen, “enkel een administratieve geldboete kan opleggen voor feiten of gedragingen die zich vanaf 1 juni 2017 hebben voorgedaan, dit is vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 13.4.11 van het Energiedecreet (zie artikel 27 van het decreet van 24 februari 2017)”. Hij vernietigt de beslissing van het VEKA.

Lees u in

Geschreven inzichten

In een interessant arrest van 25 april 2024 oordeelde de Raad van State dat de administratieve geldboete die het VEKA kan opleggen in het geval van energiefraude een strafrechtelijk karakter heeft. Daarom kan het die boete niet opleggen voor feiten die dateren van voor de inwerkingtreding van art. 13.4.11 Energiedecreet op 1 juni 2017. De (vermeend foutieve) aanmelding van de ingebruikname van een PV-installatie (en het AREI-verslag waarop die aanmelding steunde) die dateert van voor die datum kan dus niet onderworpen worden aan een administratieve geldboete.