Energiefraude: verslagen van vaststelling veronderstellen zintuiglijke waarnemingen
In 2017 voerde het Vlaams Parlement nieuwe bepalingen rond energiefraude in het Energiedecreet in. Jaarlijks stellen de distributienetbeheerders (lees: Fluvius) een rapport op over het afgelopen jaar over het voorkomen, detecteren en vaststellen van energiefraude en bezorgen dat aan de minister voor 1 mei (art. 5.1.1 Energiedecreet). In het Jaarverslag van 2021 schrijft Fluvius dat het 79 plaatsbezoeken uitvoerde en 147 Verslagen van Vaststelling opstelde. Een eenvoudige rekensom en deductie leert dan dat 68 verslagen van vaststelling niet volgens de decretale voorschriften opgesteld zijn.
Art. 1.1.3, 40°/1 Energiedecreet definieert energiefraude als “elke onrechtmatige actie van eenieder, zowel actief als passief, die gepaard gaat met het verkrijgen van een onrechtmatig voordeel”. In de memorie van toelichting wordt dit verduidelijkt als “elke onrechtmatige actie van eenieder, zowel actief (i.e. het wetens en willens een handeling die verboden is uitvoeren, bijvoorbeeld zonder machtiging de meter manipuleren, i.e. er handelingen aan uitvoeren) als passief (i.e. wetens en willens een handeling die men verplicht is uit te voeren niet uitvoeren, bijvoorbeeld zich onttrekken aan een meldingsplicht), die gepaard gaat met het bekomen van een onrechtmatig voordeel door de toepassing van dit decreet en haar uitvoeringsbesluiten”.
Art. 13.1.7 Energiedecreet geeft de distributienetbeheerders de mogelijkheid “om energiefraude te detecteren en vast te stellen door middel van zintuiglijke waarneming of door gebruik te maken van meetgegevens in een verslag van vaststelling”.
De distributienetbeheerder kan de uitbetaling van de minimumsteun schorsen als er een vermoeden van energiefraude bestaat “totdat vastgesteld is of er al dan niet energiefraude is gepleegd” (art. 5.1.3 Energiedecreet). Als “vaststaat dat er energiefraude (…) wordt gepleegd of is gepleegd, wordt de uitbetaling definitief stopgezet en wordt de steun teruggevorderd die onterecht is uitgekeerd” (idem).
Een samenlezing van art. 13.1.7 en art. 5.1.3 Energiedecreet leidt ertoe dat de decreetgever de mogelijkheden tot schorsing of stopzetting van de steun heel duidelijk beperkte na (i) zintuiglijke waarnemingen of (ii) het gebruik van meetgegevens. Andere controlebevoegdheden hebben de distributienetbeheerders of Fluvius niet. Andere gronden om de minimumsteun te schorsen of stop te zetten ook niet.
Het Jaarverslag Energiefraude 2021 (opgevraagd via openbaarheid van bestuur) van Fluvius vermeldt: “In 2021 hebben we 79 plaatsbezoeken uitgevoerd en 147 Verslagen van Vaststelling opgesteld.” Dit betekent dat 68 verslagen van vaststelling niet gebaseerd zijn op zintuiglijke waarnemingen. Fluvius schrijft trouwens zelf: “Data-analyse : op basis van analyse van de gegevens van installaties bekend binnen Fluvius worden inconsistenties bloot gelegd die aanleiding geven tot een reeks fraudedossiers.”
Met andere woorden: op basis van onderzoeken die geen aanleiding kunnen geven tot een verslag van vaststelling, stelt Fluvius toch verslagen van vaststelling op waarmee het netgebruikers bedreigt, de uitbetaling van de minimumsteun schorst of stopzet.
Niets verzet zich ertegen dat Fluvius de regels van het Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek volgt om een vordering te onderbouwen. Maar dan komt het Fluvius enkel toe om aan de rechter te vragen om de schorsing of de stopzetting van de minimumsteun uit te spreken.
De eigenrichting van Fluvius moet binnen de decretale grenzen blijven.