Historische elektriciteits- en aardgasleveranciers moeten in Vlaanderen slapende klanten toch niet wakker schudden

De Vlaamse regering wou in een voorontwerp van decreet de historische leveranciers (versta: Electrabel en EDF Luminus) verplichten om ten laatste op 1 juli 2018 hun historische slapende klanten te dwingen om een vrije leverancierskeuze te maken. Als die klanten niet vrijwillig een leverancier zouden kiezen, dan zouden ze hun elektriciteit en aardgas moeten afnemen van de distributienetbeheerder. Febeg, de sectorfederatie van de leveranciers, gaf echter aan dat er geen slapende klanten meer zijn. Een regeling zou dus overbodig zijn. De voorgestelde bepaling heeft het definitieve ontwerp niet gehaald.
Nochtans zijn er nog vele slapende klanten. Begin 2016 raamde Kris Peeters die zelfs op 2,4 miljoen. Waarschijnlijk hebben een groot deel daarvan ooit al wel eens een keuze gemaakt. Ze zijn dan geen historische slapende klanten. Maar echte cijfers over die historische slapers ontbreken. Het is vreemd dat de Vlaamse regering enkel luisterde naar Febeg. De federale cijfers duiden onmiddellijk ook op een bevoegdheidsrechtelijk probleem, zoals de Raad van State dat ook aanhaalde. Kan een gewest zich bezighouden met een probleem dat in essentie er een is van mededingingsrecht en consumentenbescherming. En, in het algemeen, houdt het recht van vrije leverancierskeuze ook een verplichting tot vrije leverancierskeuze in? Nergens schrijven de Europese regels dit zo voor.

Het voorgestelde artikel 15.3.5/10 Energiedecreet had de historische elektriciteits- en aardgasleveranciers moeten verplichten om er voor te zorgen dat hun historische huishoudelijke klanten tegen uiterlijk 1 juli 2018 gebruik maken van de vrije leverancierskeuze. Die zouden dat moeten doen door leveringscontract af te sluiten met een energieleverancier. Als die klanten dan nog geen leveringscontract zouden hebben, zouden de distributienetbeheerders hen beleveren.

De Raad van State, afdeling wetgeving, merkte de onduidelijkheid van de regeling op. Hoe kan een historische elektriciteits- en aardgasleverancier ervoor zorgen dat zijn historische huishoudelijke klanten tegen 1 juli 2018 effectief gebruik maken van de vrije leverancierskeuze? Volgens de Raad lijkt het louter om een inspanningsverbintenis te gaan. De historische leverancier kan een voorstel doen, maar hij kan zich niet engageren dat er andere leveranciers voorstellen doen. Volgens de Raad is het maar de vraag of de maatregel de vrije leverancierskeuze werkelijk zal bevorderen. Hij suggereert om te bepalen dat de leverancier zijn slapende klanten objectief informeert over de verschillende mogelijkheden en over het risico dat ze mogelijks elektriciteit of aardgas zullen moeten afnemen van de distributienetbeheerder.

De Vlaamse regering antwoordde op deze opmerking door te verwijzen naar de sectorfederatie Febeg. Die zou gemeld hebben “dat er de facto geen dergelijke klanten meer zijn doordat alle historische contracten werden omgezet in contracten van bepaalde duur” Febeg meende dan ook dat de voorgestelde regeling doelloos was. De Vlaamse regering heeft die dan ook uit het ontwerp gehaald.

Op 2 maart 2016 verklaarde federaal minister van economie Kris Peeters nochtans dat er 2,4 miljoen slapende contracten zijn. Ook minister Turtelboom stelde in het Vlaams Parlement dat er nog heel wat slapende klanten zijn. Uiteraard zijn die slapende contracten niet allemaal van afnemers die sinds de liberalisering nog geen contract hebben afgesloten. Een groot deel heeft misschien ooit van zijn vrije leverancierskeuze gebruik gemaakt, maar is daarna blijven zitten met dat oude contract. De Ombudsman voor Energie kaartte in april 2016 het probleem van de slapende contracten op zijn beurt aan. Het is daarom vreemd dat de Vlaamse regering zich baseert op een belangenorganisatie om te beoordelen of de voorgestelde regeling nuttig is.

Dat er wel eerder al op federaal vlak reacties waren, is bevoegdheidsrechtelijk te verklaren. De Raad van State, afdeling wetgeving, vroeg zich ook af of het Vlaamse Gewest bevoegd is om zulke regeling aan te nemen. Die heeft tot doel om de mededinging te stimuleren. Zij bevordert dus het effectief benutten van het recht van vrije leverancierskeuze. Het mededingingsrecht, het handelspraktijkenrecht en de bescherming van de consument zijn federale bevoegdheden. De Raad van State herinnerde dat de gewesten de vrije leverancierskeuze kunnen regelen op basis van hun bevoegdheden rond de distributie van elektriciteit en aardgas. De voorgestelde regeling ging volgens de Raad echter veel verder. De decreetgever zou de slapende klanten verplichten om effectief hun recht gebruik te maken. Als ze dat niet doen, zullen ze automatisch klant worden van de distributienetbeheerders tegen, zoals de Raad het stelt, “allesbehalve aantrekkelijke voorwaarden, vermits het beleveringstarief dan veelal hoog uitvalt en afsluiting dreigt”. De afdeling wetgeving wou daarom graag weten op welke bevoegdheidsrechtelijke basis de regering zich steunde om die regeling uit te werken. Als de regering zich zou baseren op de impliciete bevoegdheden (artikel 10 BWHI), moest zij aangeven in welke mate een gedifferentieerde regeling mogelijk is.

De Vlaamse regering beperkte zich tot het verwijzen naar haar (aanvaarde) uitwerking van het recht op vrije leverancierskeuze. De voorgestelde regeling “ligt in het rechtstreekse verlengde daarvan doordat het zowel de oude van voor de liberalisering daterende standaardleverancier, als diens standaardklanten dwingen om toe te treden tot de liberalisering”. Het voorontwerp zou geen maatregel rond de mededinging inhouden. Meer verantwoording gaf de regering niet.

Tot slot: de liberaliseringsrichtlijnen schrijven een recht op vrije leverancierskeuze voor. Nergens leggen de richtlijnen een plicht tot contracteren op. Eenieder mag aan de vrije markt deelnemen, maar hij is daar niet toe verplicht. Mag dat nog even in een markteconomie?



Lees u in

Geschreven inzichten