Nakend einde van een gefingeerd tijdperk voor leveringen van hernieuwbare energie “achter de meter” in Brussel
De commissie leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement keurde gisteren (eindelijk) de ontwerpordonnantie ter omzetting van de EMD en RED II Richlijnen goed. Opvallend is de nieuwe versie van artikel 21bis Elektriciteitsordonnantie. Voortaan zullen producenten die elektriciteit “achter de meter” leveren aan de eigenaars of gebruikers van het goed waarop de hernieuwbare energie-installatie staat geen leveringsvergunning meer moeten hebben. Of, anders gesteld, voortaan kunnen partijen afspreken dat ze de afname van de hernieuwbare elektriciteit zullen afrekenen op basis van de reële productie (kWh). Ze moeten niet langer omwegen uitvinden om aan de leveringsvergunningsplicht te ontsnappen.
Volgens artikel 2, 14° van de Elektriciteitsordonnantie is een “leverancier” “elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit verkoopt”. De Elektriciteitsordonnantie definieert “verkoop” niet. In de gebruikelijke betekenis is de verkoop: de (eigendoms)overdracht van een goed tegen betaling. Artikel 21 van de Elektriciteitsordonnantie bepaalt dat leveranciers moeten beschikken over een leveringsvergunning om “aan de afnemers elektriciteit te leveren voor een verbruikslocatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest".
Uit de regelgeving volgde dus dat een producent die elektriciteit uit PV verkoopt aan een afnemer op wiens dak die PV ligt een leveringsvergunning moet hebben. Op zich was het verkrijgen van een leveringsvergunning niet problematisch. Wel moest de leverancier voor de hoeveelheid geleverde elektriciteit een aantal groenestroomcertificaten inleveren bij Brugel. De groenestroomcertificaten, die een marktwaarde hebben en die de producent ontvangt, moest hij dus deels weer inleveren. Dat maakte het voor hem financieel niet altijd interessant.
Om dit op te vangen werken de PV-producenten met een eerder fictief systeem dat Brugel aanvaardde. Dat bestaat er bv. in dat de producent een vergoeding betaalde voor het dak waarop de PV ligt. Tegelijk stelt hij de elektriciteit gratis ter beschikking van de eigenaar (of gebruiker) van het gebouw. De producent ontvangt (via de eigenaar van het gebouw) de groenestroomcertificaten. Die kan hij verkopen op de markt of aan Sibelga tegen de wettelijke minimumprijs. De opbrengst van die groenestroomcertificaten maken het project financieel interessant voor de producent. Een andere manier bestond erin om de producent te vergoeden op basis van het ter beschikking gestelde vermogen (kW), met eventuele aanmoedigingscorrecties (meer of minder plaatselijk verbruik). Brugel aanvaardde die fictie. De prijs mocht nooit uitgedrukt zijn in €/kWh. Elke andere vorm van vergoeding was wel mogelijk.
We kunnen nu stoppen met die gedoogde uitwegen. Eindelijk.