Meer bedrijven worden "kmo's" voor de elektriciteits- en aardgaslevering
Op 22 juni 2020 werd de wet van 12 juni 2020 in het Staatsblad gepubliceerd die de definities van “kmo” in de Elektriciteitswet en de Gaswet aanpast. Het verbruiksplafond om te worden beschouwd als kmo in de zin van de Elektriciteitswet, werd verhoogd van 50 naar 100 MWh. Het verbruiksplafond in de Gaswet blijft op 100 MWh. Belangrijk is dat ook de band tussen de beide energiebronnen werd doorgeknipt. Voor elektriciteitscontracten wordt nu enkel gekeken naar het elektriciteitsverbruik van een professionele afnemer en niet meer naar zijn gasverbruik, en omgekeerd. De onduidelijke formulering van de oude definities waardoor er soms discussie was of een afnemer al dan niet van de bescherming voor kmo’s kon genieten, werd aangepast.
Hoewel elektriciteits- en aardgascontracten die tussen leveranciers en kmo’s worden gesloten, B2B-contracten zijn, genieten kmo’s van enkele voordelen waar ook huishoudelijke afnemers (consumenten) van genieten. Zo hebben zij ook het recht om op ieder moment kosteloos van leverancier te veranderen, op voorwaarde dat ze een opzegtermijn van één maand respecteren. Leveranciers mogen hen geen verbrekingsvergoeding aanrekenen (art. 18, §2/3 Elektriciteitswet en art. 15/5bis, §11/3 Gaswet). Daarnaast gelden er transparantieverplichtingen voor de facturen die ze ontvangen (art. 18, § 2/1 Elektriciteitswet en art. 15/5bis, §11/1 Gaswet).
Volgens de huidige definities in de Elektriciteits- en Gaswet is een kmo een eindafnemer met een jaarlijks verbruik van minder dan 50 MWh elektriciteit en minder dan 100 MWh gas. De achterliggende redenering is dat professionele afnemers met een relatief laag verbruik weinig tot geen marge hebben om te onderhandelen over de prijzen van elektriciteit en aardgas. Grotere verbruikers hebben die mogelijkheid wel en hebben dus geen extra bescherming nodig. Het woord “en” in de definitie gaf soms aanleiding tot discussies of de twee verbruiksdrempels cumulatief van toepassing waren of niet. Het was m.a.w. niet duidelijk of een professionele verbruiker met een jaarlijks elektriciteitsverbruik van minder dan 50 MWh elektriciteit, maar een hoger aardgasverbruik dan 100 MWh, of omgekeerd, ook recht had op de beschermingsmaatregelen.
De bedoeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel van 7 november 2019 was om de definities van kmo in de Elektriciteits- en Gaswet beter aan te laten sluiten op de Europese definitie van een “kleine onderneming”. In artikel 2 van het wetsvoorstel wordt verwezen naar de definitie in de aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003. Deze definitie stemt overeen met de omschrijving in de derde (art. 3, derde paragraaf Richtlijn 2009/72/EG) en vierde Elektriciteitsrichtlijnen (art. 2, (7) Richtlijn 2019/944/EU). Een "kleine onderneming" in de Europese zin is een onderneming met minder dan vijftig werknemers en een jaaromzet en/of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste 10 miljoen EUR. In het wetsvoorstel was er geen link meer met het elektriciteits- en/of aardgasverbruik van de afnemer. De indiener van het wetsvoorstel wou ook de band tussen het elektriciteits- en gasverbruik doorknippen en de elektrificatie van kmo’s stimuleren. De huidige definities hebben soms het perverse effect dat ze investeringen in groenere technologieën, zoals warmtepompen en elektrische (bedrijfs)wagens, afremmen omwille van hun impact op het elektriciteitsverbruik van een bedrijf. Zo kan een bedrijf dat minder dan 50 MWh elektriciteit verbruikt maar voor zijn verwarming wel afhankelijk is van stookolie, momenteel genieten van de beschermingsmaatregelen voor kmo’s, maar een bedrijf dat investeert in bv. warmtepompen en zijn elektriciteitsverbruik ziet stijgen tot boven 50 MWh, niet (meer).
Na kritiek van onder andere de CREG en FEBEG en een debat in de parlementaire commissie voor Energie, Leefmilieu en Klimaat, werd het voorstel bijgestuurd. Er was – terechte – bezorgdheid gerezen dat de nieuwe definitie van kmo ertoe zou leiden dat kleinere energie-intensieve bedrijven ook van de beschermingsmaatregelen zouden kunnen genieten. Dit zou tot gevolg hebben dat leveranciers grote gecontracteerde volumes terug moeten verkopen wanneer grote elektriciteits- en/of aardgasverbruikers hun contract vroegtijdig opzeggen zonder verbrekingsvergoeding. Omdat leveranciers zich willen indekken tegen deze financiële risico’s, zou dit tot een algemene stijging van de elektriciteits- en aardgasprijzen kunnen leiden. Daarnaast vroeg FEBEG zich ook af hoe de leveranciers precies zouden moeten nagaan of een afnemer als kmo kan worden beschouwd. FEBEG was ook bezorgd over de extra administratieve verplichtingen en operationele kosten (bv. door het onderzoeken van de jaarrekeningen) die de wetswijziging voor de leveranciers zou meebrengen.
Uiteindelijk werd er beslist om het verbruiksplafond voor elektriciteit op te trekken tot 100 MWh. Kmo’s krijgen dus meer marge om te investeren in elektrische wagens en warmtepompen, die een grote impact hebben op hun elektriciteitsverbruik. Het verbruiksplafond voor aardgas blijft op 100 MWh. De koppeling tussen het elektriciteits- en aardgasverbruik wordt wel afgeschaft. Zo wordt er in de definitie van kmo in de Elektriciteitswet alleen nog verwezen naar het elektriciteitsverbruik en in de Gaswet alleen nog naar het gasverbruik.
Leveranciers hebben nog tijd tot 1 september 2021 om zich voor te bereiden op deze wetswijziging (o.a. door hun algemene voorwaarden aan te passen). Op die datum treedt de wet van 12 juni 2020 in werking en worden de nieuwe definities ingevoegd in de Elektriciteits- en Gaswet. Belangrijk is wel dat de nieuwe definities enkel van toepassing zijn op elektriciteits- en aardgascontracten die worden gesloten, gewijzigd of hernieuwd na 1 september 2021.