De beslissing over de kernuitstap: wachten op Godot?

Tijdens de coronacrisis die ons land al enkele weken teistert, verschuift de focus naar de essentie. Ook de federale regering legt zich momenteel volledig toe op de aanpak van deze crisis (haar bevoegdheden werden daarvoor recent nog uitgebreid) en het ziet er niet naar uit dat dit snel zal veranderen. Tijdens een crisis loert het gevaar om de hoek dat niet alleen bagatellen, maar ook andere belangrijke (zij het dan niet levensbedreigende) zaken op de lange baan worden geschoven, of erger, uit het oog worden verloren. Eén daarvan is de vraag hoe de energiebevoorrading van België er na 2025 moet uitzien.

Een week voor de coronabom in België barstte, op 5 maart 2020, vernietigde het Grondwettelijk Hof de wet van 28 juni 2015. Die wet verlengde de levensduur van de twee van de zeven Belgische kerncentrales, Doel 1 en 2, met tien jaar tot in 2025.

Het Hof vernietigde die wet omdat er geen voorafgaande milieueffectenbeoordeling (MEB) en passende beoordeling in het kader van de Habitatrichtlijn werden uitgevoerd. De gevolgen worden gehandhaafd tot wanneer er een nieuwe wet is (die wel werd voorafgegaan door een MEB en passende beoordeling) en uiterlijk t.e.m. 31 december 2022. Voorlopig moeten Doel 1 en 2 dus nog niet dicht.

Aan dit arrest van het Grondwettelijk Hof ging een prejudiciële procedure bij het Hof van Justitie vooraf. In zijn arrest van 22 juni 2017 stelde het Grondwettelijk Hof negen prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de interpretatie van het Verdrag van Espoo, het Verdrag van Aarhus, de MEB-richtlijn en de Habitat- en Vogelrichtlijnen.

Het Hof van Justitie liet het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 29 juli 2019 nog maar weinig ruimte voor interpretatie.

Het Hof was ten eerste van oordeel dat een wettelijke verlenging van de levensduur van de kerncentrales als een “project” in de zin van de MEB-richtlijn moet worden beschouwd. Voor dergelijke projecten moet er een milieueffectbeoordeling worden uitgevoerd voordat er een “vergunning” wordt verleend door de overheid. Volgens artikel 1, 2), c) van de MEB-richtlijn is dit “het besluit van de bevoegde instantie of instanties waardoor de opdrachtgever het recht verkrijgt om het project uit te voeren”. Hoewel het Hof eerst opmerkte dat de verwijzende rechter in beginsel moet vaststellen of de wet van 28 juni 2015 een “vergunning” is in de zin van de MEB-richtlijn, vervolgde zij dat deze wet “op het eerste gezicht” kan worden beschouwd als zo’n vergunning of minstens de eerste fase van de vergunningsprocedure. Het feit dat de wet “op precieze en onvoorwaardelijke wijze” de levensduur van de twee kerncentrales met tien jaar verlengt, is daarbij cruciaal. Het Hof was bovendien van oordeel dat de uitzondering op de plicht om een milieueffectenbeoordeling uit te voeren in geval van “een specifieke nationale wet”, niet van toepassing is. Enkel wanneer de wetgever over voldoende informatie beschikte over het project voor de wet werd aangenomen, kan men zich op deze uitzondering beroepen. Dat was volgens het Hof niet het geval.

Daarnaast is de wet van 28 juni 2015 volgens het Hof ook een project in de zin van de Habitatrichtlijn dat aan een passende beoordeling moet worden onderworpen. Deze beoordeling moest worden uitgevoerd voordat de verlenging van de levensduur van de kerncentrales door de wetgever werd vastgesteld. De passende beoordeling die verplicht is op basis van de Habitatrichtlijn, volstaat. Deze beoordeling vervangt immers degene die vroeger verplicht was op grond van de Vogelrichtlijn.

Ten slotte bepaalde het Hof dat de gevolgen van de wet van 28 juni 2015 tijdelijk konden worden gehandhaafd als twee voorwaarden vervuld zijn. Ten eerste moeten er dwingende redenen bestaan m.b.t. de noodzaak om het reële en ernstige risico af te wenden dat de Belgische elektriciteitsbevoorrading wordt onderbroken. Ten tweede kan dit risico niet worden verholpen met andere middelen en alternatieven, met name in het kader van de interne markt.

Het eindarrest van het Grondwettelijk Hof is dan ook weinig verrassend. Het Hof bevestigde dat de wet van 28 juni 2015 ten onterechte niet werd voorafgegaan door een milieueffectenbeoordeling en een passende beoordeling. De gevolgen van de wet worden echter gehandhaafd tot en met eind 2022. Een onmiddellijke sluiting van Doel 1 en 2 zou volgens het Hof immers een grote impact kunnen hebben op de bevoorradingszekerheid. Het Hof was van oordeel dat alternatieven, zoals de strategische reserve en extra import uit het buitenland, hier geen soelaas kunnen bieden.

De vraag rijst hoe het nu verder moet. Als er een MEB wordt uitgevoerd, zal de MEB-procedure uit de wet van 15 april 1994 (artikelen 27/3 t.e.m. 27/10) eerst moeten worden aangepast. Die is nu afgestemd op de situatie waarin de MEB gepaard gaat met de aanvraag van een productievergunning. In de memorie van toelichting van de wet van 6 december 2018 (die de MEB-procedure invoerde), wordt wel verduidelijkt dat men rekening zal houden met een eventuele ruimere interpretatie van het begrip “project” door het Hof van Justitie. Een uitbreiding van de wet zodat deze ook een wettelijke levensduurverlenging dekt, lijkt echter onvermijdelijk. De procedurele details van de MEB-procedure moeten trouwens ook nog worden uitgewerkt in een koninklijk besluit.

Een nog groter vraagteken is welke toekomst er is weggelegd voor het Belgische nucleaire park na 2025. Engie liet begin dit jaar al verstaan dat zij hierover tegen eind dit jaar duidelijkheid moet krijgen. Dit heeft onder andere te maken met de duurtijd van de MEB-procedure, die ook voor een nieuwe verlenging moet worden uitgevoerd. Zolang de coronacrisis in België duurt, hoeven we hierover echter geen duidelijkheid te verwachten.

Lees u in

Geschreven inzichten

Tijdens de coronacrisis die ons land al enkele weken teistert, verschuift de focus naar de essentie. Ook de federale regering legt zich momenteel volledig toe op de aanpak van deze crisis (haar bevoegdheden werden daarvoor recent nog uitgebreid) en het ziet er niet naar uit dat dit snel zal veranderen. Tijdens een crisis loert het gevaar om de hoek dat niet alleen bagatellen, maar ook andere belangrijke (zij het dan niet levensbedreigende) zaken op de lange baan worden geschoven, of erger, uit het oog worden verloren. Eén daarvan is de vraag hoe de energiebevoorrading van België er na 2025 moet uitzien.