Informatieplicht niet-geprogrammeerde sluiting

De wet van 8 januari 2012 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen voegt een nieuw artikel 4bis in de Elektriciteitswet in dat een voorafgaande informatieplicht regelt met betrekking tot de niet-geprogrammeerde of tijdelijke buitenwerkingstelling van een installatie voor elektriciteitsproductie. De voorafgaande informatieplicht geldt ten aanzien van de minister, de CREG en de netbeheerder, 15 maanden voor de ingangsdatum van de definitieve of tijdelijke buitenwerkingstelling, voor elke installatie ongeacht of ze een voorafgaande vergunning gekregen heeft.

Als definitie van tijdelijke of definitieve buitenwerkingstelling geldt: de tijdelijke of definitieve buitenwerkingstelling die niet geprogrammeerd was in het ontwikkelingsplan van een installatie voor elektriciteitsproductie en die niet het gevolg is van een ongeval, die de werderinwerkingstelling van deze installatie na een termijn van driemaal de tijd van een groot onderhoud verhindert.

Het ontwikkelingsplan is het plan voor de ontwikkeling van het transmissienet opgesteld door de netbeheerder, in samenwerking met de Algemene Directie Energie en het Federaal Planbureau. Volgens de Elektriciteitswet bevat het ontwikkelingsplan "een gedetailleerde raming van de behoeften aan transmissiecapaciteit, met aanduiding van de onderliggende hypothesen, en bepaalt het investeringsprogramma dat de netbeheerder zich verbindt uit te voeren om aan deze behoeften te voldoen. Het ontwikkelingsplan houdt rekening met de nood aan een adequate reservecapaciteit en met de projecten van gemeenschappelijk belang aangewezen door de instellingen van de Europese Unie in het domein van de transeuropese netten."

Op zich bepaalt de Elektricteitswet dus niet, uitgezonderd in de definitie van definitieve of tijdelijke buitenwerkinstelling, dat het ontwikkelingsplan de sluiting van de productieinstallaties zou moeten programmeren. Het valt ook niet goed te begrijpen op welke wijze de netbeheerder dit zou kunnen doen, buiten het publiceren van de gegevens die haar overgemaakt worden op grond van de informatieplicht (die trouwens al bestond in het Technisch Reglement).

Het ontwikkelingsplan 2010-2020 bevat vandaag alleen een overzicht van de buitendienststellingen van centrale productie-eenheden. Deze omvat de officieel aangekondigde buitendienststellingen 2011-2020, centrales waarvoor de netbeheerder aanwijzingen heeft dat ze zullen gesloten worden op basis van informele informatie van de producenten voor dezelfde periode, en dan de mogelijke buitendienststellingen op basis van een inschatting van de restlevensduur van het productiepark. Het ontwikkelingsplan bekijkt de buitendienststellingen dus over een periode van 10 jaar, daar waar de informatieplicht maar geldt 15 maanden voor de effectieve buitendienststelling (12 maanden op het ogenblik van de opmaak van het ontwikkelingsplan).

De wet viseert elke installatie ongeacht of ze een voorafgaande individuele vergunning heeft gekregen. De memorie van toelichting preciseert dat de voorafgaande melding niet van toepassing is op kerncentrales. Een installatie moet vergund worden wanneer het netto ontwikkelbaar vermogen meer dan 25MW bedraagt. In het andere geval is een melding vereist aan de CREG. De CREG stelt daarvoor een meldingsformulier ter beschikking op haar website.

De wet maakt geen onderscheid of installaties aangesloten zijn op transmissie- dan wel het distributienet, tenzij de verwijzing naar het ontwikkelingsplan zou geïnterpreteerd worden als een verwijzing naar het transmissienet, wat al een hele omweg is. Dit zou impliceren dat elke installatie moet aangemeld worden (ook zonnepanelen), aan de (federale) minister (bevoegd voor energie), aan de netbeheerder en de CREG. Op de website van de CREG is nog geen meldingsformulier gepubliceerd. Aangezien in het artikel sprake is van netbeheerder, zou dit impliceren dat de melding voor het afkoppelen van zonnepanelen aangesloten op het distributienet zou moeten gebeuren aan de beheerder van het transmissienet.

Misschien was het de bedoeling van de wetgever om enkel installaties aangesloten op het transmissienet te viseren. Dit kan echter zo niet afgelezen worden in de wet. De wetgever beoogde door middel van deze bepaling ook de bevoorradingszekerheid te verbeteren. Hoe dit kan door middel van een dergelijke bepaling kan bereikt worden is immers niet zo duidelijk, aangezien bevoorradingszekerheid per definitie verder kijkt. In de prospectieve studie wordt bijvoorbeeld een termijn van 10 jaar gehanteerd.

Dit nieuwe artikel 4bis is een afgezwakte versie van een voorstel van de CREG om een definitieve of tijdelijke sluiting onderworpen zou worden aan een voorafgaande vergunning. Op die manier zou de CREG kunnen nagaan of de sluiting aanvaardbaar is voor het net en voor de bevoorradingszekerheid. Een dergelijke bepaling zou sowieso moeten afgewogen worden tegen het eigendomsrecht en de vrijheid van handel en nijverheid. In dit kader is de afweging van het Grondwettelijk Hof relevant:

"de vrijheid van handel en nijverheid kan niet als een absolute vrijheid worden opgevat. Zij belet niet dat de wet de economische bedrijvigheid van personen en ondernemingen regelt. Zij zou enkel geschonden worden wanneer zij zonder enige noodzaak en op een wijze die kennelijk onevenredig is met het nagestreefde doel, zou worden beperkt."

Samengevat blijkt uit het artikel misschien een nobele bedoeling, maar met een kromme formulering.
De Koning kan na advies van de CREG en de netbeheerder de procedure bepalen, onder andere wat betreft de vorm van de informatie en de wijze waarop die wordt verstrekt. Het zal dus wachten zijn op een uitvoeringsbesluit om de draagwijdte van het nieuwe artikel 4bis in te schatten.



Lees u in

Geschreven inzichten