Minimale Aardgaslevering
De VVSG reageerde door aan te dringen op bijkomende middelen en een uitbreiding van het personeelsbestand: “de OCMW’s moeten de mensen ook structureel kunnen helpen, wat sociaal onderzoek en intensieve begeleiding vraagt”.
Sinds september 2002 hebben de OCMW’s een opdracht toegewezen gekregen inzake de bestrijding van energiearmoede. Die opdracht bestaat uit twee delen. Enerzijds moeten de OCMW’s ondersteuning en sociale en budgettaire begeleiding bieden voor personen met betalingsmoeilijkheden, anderzijds kunnen ze ook financiële steun geven. Die financiële steun wordt beperkt tot 2 zaken: het aanzuiveren van schulden en maatregelen in het kader van een preventief sociaal energiebeleid. Een recente omzendbrief bepaalt wat hieronder kan verstaan worden.
De financiële middelen voor het uitvoeren van deze opdracht komen uit de sociale energiefondsen gas en elektriciteit. Voor het jaar 2009 was een bedrag voorzien van 49.524.420 euro. Jaarlijks moeten de OCMW’s verslag uitbrengen hoeveel van de middelen besteed werden aan personeelsonkosten en hoeveel aan financiële steun. Die gegevens worden gepubliceerd op de website van de POD Maatschappelijke Integratie.
In de meeste OCMW’s gaat er veel meer geld naar loonkosten, dan naar financiële steun, terwijl het onduidelijk is of er wel extra mensen worden aangenomen om deze taken uit te voeren. VVSG stelt (terecht) dat het geven van geld niet voldoende is, maar in praktijk gebeurt net dat. Uit het antwoord op een parlementaire vraag bleek dat de financiële steun hoofdzakelijk gegeven wordt voor het aanzuiveren van facturen, en slechts in zeer beperkte mate ingezet wordt voor een preventief sociaal beleid. In 2007 ging er 57 miljoen naar de aanzuivering van facturen, slechts 2 miljoen naar een preventief sociaal beleid. Deze vaststellingen worden eerder ook gemaakt in een evaluatie van de maatregelen gemaakt door het HIVA. Daarin wordt onder meer gesteld dat er maar een beperkt draagvlak bestaat bij maatschappelijk werkers voor het voeren van een preventief beleid.
De vraag stelt zich dan ook of de eerste vraag bijkomende mensen en middelen moeten zijn voor de OCMW’s. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat gezinnen die problemen hebben met de betaling van hun aardgas en een beroep doen op de OCMW’s voor minimumlevering al niet eerder met die OCMW’s gesproken hebben over problemen voor de betaling van hun energiefacturen. De OCMW’s zullen die gezinnen dus al kennen en een bijkomend onderzoek (naar de aardgasbehoeften) zal toch al wel meegenomen zijn in eerdere onderzoeken door de OCMW’s rond minimumlevering voor elektriciteit (bv. in de Lokale Adviescommissies).
De belangrijkste vaststelling is dat de structurele aanpak van energie-armoede in haar kinderschoenen staat. Er bestaan nauwelijks gegevens over de efficiëntie en doelmatigheid van bestaande regelgeving en zoals die uitgevoerd wordt. Federale en gewestelijke maatregelen zijn hierbij nauwelijks op elkaar afgestemd. En zo blijft het beleid helaas teveel beperkt tot het geven van geld.