“Telenet en Willemen worden huisbaas die uw strijk doet” (maar wel nog altijd met de elektriciteit die uw eigen leverancier u verkoopt)
Met het idee waarmee vele projectontwikkelaars de laatste jaren spelen, pakken Telenet en Willemen gisteren uit als grote primeur. De communicatiegroep en de bouwonderneming zullen huurwoningen aanbieden met een vast dienstenpakket, waar bovenop de huurder nog bijkomende pakketten kan bestellen. In de “woontotaaloplossing” zitten “inbegrepen basis- en nutsvoorzieningen zoals gas, elektriciteit, water en internet”. Spijtig genoeg kan dat, voor elektriciteit en aardgas, in Vlaanderen vooralsnog niet.
Het “recht op vrije leverancierskeuze” is de hoeksteen van de geliberaliseerde energiemarkt. Het was eind van de vorige eeuw opgelegd om de monopolies van verticaal geïntegreerde energiebedrijven te breken. In het kielzog van de Thatcheriaanse vrijmaking van de Engelse energiemarkten tussen 1990 en 1997, ijverde ook de Europese regelgever voor het “bevrijden” van de (grotere) afnemers van het juk van die monopolisten. De eerste elektriciteitsrichtlijn van 1996 maakte echter niet de volledige markt vrij. Niet de consumenten, maar de grotere ondernemingen zouden moeten kunnen profiteren van de vrijgemaakte markt.
In Vlaanderen koos men voor de vlucht vooruit. Onder impuls van wijlen Steve Stevaert zou de volledige Vlaamse elektriciteits- en aardgasmarkt versneld vrijgemaakt worden:
“De bedoeling van de vrijmaking van de Vlaamse elektriciteitsmarkt is om iedereen, zowel gezinnen en alleenstaanden als bedrijven, mee te laten profiteren van de voordelen van de vrijgemaakte markt. De voordelen van de vrijgemaakte markt hebben vooral betrekking op lagere prijzen en een betere dienstverlening.”
Volgens Stevaert zou “door het openstellen van de markt er een overschot aan energie ontstaan, waardoor de prijzen lager zijn”.
“Lagere prijzen door de vrije keuze” blijft tot op vandaag het mantra van de politiek en de regulatoren. Hoewel de prijs van elektriciteit maar 35% uitmaakt van de eindfactuur van de klant, zullen klanten moeten blijven veranderen. Alleen door continu te veranderen, blijft een consument de vruchten van de liberalisering plukken, luidt het. Jaarlijkse terugkerende berichtgeving over “Switching rates” door de regulatoren en de gedweeë overname van dat nieuws door de pers moeten de dwang tot het uitoefenen van een recht blijven onderbouwen. Ook de laatste weken zijn de “besparingstips” door het uitoefenen van de mogelijkheid om van leverancier te veranderen legio.
Waar het op het einde van de vorige eeuw vooral de bedoeling was om een geliberaliseerde markt voor grotere afnemers te hebben, richt de Vierde Elektriciteitsrichtlijn zich voornamelijk tot de consument die zo snel mogelijk van leverancier moet kunnen veranderen. Grotere afnemers zijn gebonden door langer lopende contracten; kleine afnemers moeten vanaf 2026 “binnen de 24 uren” een nieuwe leverancier kunnen contracteren (in feite geldt die 24 uur regel als verplichting voor de distributienetbeheerder). Elke vorm van contractuele belemmering en langetermijnengagement wordt afgedaan als consumentonvriendelijk en is dus verboden.
In de huidige stand van de wetgeving gaat men dus uit (i) van het absolute recht van de afnemer om vrij zijn leverancier te kunnen kiezen, (ii) van een plicht tot het hebben van een eigen aansluiting op het distributienet en (iii) van een monopolie van de distributienetbeheerders binnen hun respectievelijk werkingsgebied. Aan het absolute recht en de aansluitingsplicht kan je niet verzaken, want de energieregelgeving is van openbare orde. Zelfs bij “zonnedakdelen”, energiegemeenschappen of actieve afnemers moeten de deelnemers hun aansluiting op het net behouden.
Daarop is één uitzondering: het
toegelaten privédistributienet. Dat is, volgens art. 4.7.1 Energiedecreet, een net
“waarbij de distributie van elektriciteit of aardgas een inherent en ondergeschikt karakter heeft ten opzichte van het geheel van diensten die door de beheerder van het privédistributienet aan de achterliggende afnemer worden geleverd, zoals bij garageverhuur, bij verhuur van een studentenkamer, een verblijfplaats in een recreatie- of vakantiepark, een kamer in een rusthuis, de terbeschikkingstelling van een standplaats bij markten, evenementen en kermissen”.
De VREG, de Vlaamse regulator voor energie, interpreteert dit zeer eng en houdt zich aan de voorbeelden die in het Energiedecreet gegeven worden. Strikt genomen is de Vlaamse regeling rond privédistributienetten in strijd met de Europese regels.
In de parlementaire voorbereiding staat over privédistributienetten:
“Op heden bestaan dergelijke distributienetten in winkelcentra, bedrijvencentra, regionale luchthavens, vakantieparken, jachthavens, campings, appartementsgebouwen waarbij de bewoners geen eigen toegangspunt hebben tot het distributienet, rusthuizen, studentenflats en -koten, verhuurde garage-boxen enzovoort.
Gezien de risico’s verbonden aan het ontstaan van distributienetten parallel aan de bestaande ‘publieke’ distributienetten (…) wordt de aanleg en uitbating van een privédistributienet principieel verboden. In sommige gevallen is het echter onvermijdelijk of gewoon opportuun dat elektriciteit verdeeld wordt naar bepaalde afnemers terwijl deze afnemers geen eigen toegangspunt hebben op het ‘publieke’ distributienet of een gesloten distributienet.
Bij de huur van een vakantiehuisje, het kamperen op een camping, de huur van een studentenkamer, het huren van een standplaats op een markt, evenement, kermis, en dergelijke meer, neemt men als afnemer een dienst af van een partij die een toegangspunt heeft tot het distributienet, en is het afnemen van energie van deze partij een inherent en ondergeschikt element van de afgenomen dienst. De energie wordt hem doorgeleverd. We noemen deze netten “privédistributienetten met een ‘breder dienstverleningsverband’”.”
Zoals ook blijkt uit de mededeling van de VREG van 2020 wil de decreetgever het volgende bereiken of vermijden:
- Inefficiëntie: er komen geen parallelle distributienetten, hetgeen waarborgt een zo efficiënt mogelijk gebruik van het bestaande distributienet
- Veiligheid en exploitatie op het openbaar domein
- Het waarborgen van de rechten van afnemers (openbaredienstverplichtingen, toezicht op de aangerekende prijzen en tarieven, het recht op vrije leverancierskeuze, …).
- Risico inzake ontwijkingsgedrag: bepaalde afnemers “genieten” van de baten aangeboden door de beheerder van het ‘publieke’ distributienet, maar “doen er alles aan om niet of minder bij te dragen aan de kosten voor dit ‘publieke’ distributienet, met name door minder of geen distributietarieven te betalen”.
“Energy as a Service” in een concept van “Living as a Service” mag dus in principe niet, behalve wanneer er sprake is van een situatie waarbij “de levering van energie inherent, en slechts ondergeschikt, is aan de levering van de dienst” (zie diezelfde mededeling VREG). De VREG zal elke situatie nauwlettend evalueren om te beoordelen of er effectief sprake is van een “breder dienstverleningsverband”.
Achter het recht op die vrije leverancierskeuze en het recht op vrije toegang tot de netten via een eigen aansluiting, speelt natuurlijk, zoals de VREG aangeeft, ook de financieringsnoodzaak van de Vlaamse energiepolitiek. Elke aansluiting en elk verbruik op die aansluiting zorgt ervoor dat 65% tot 70% van de elektriciteitsfactuur kan dienen voor belastingen, heffingen, tarieven, … Afnemers die niet geïnteresseerd zouden zijn in de vrije markt, en zich door Telenet en Willemen willen laten ontzorgen, zullen dat niet mogen. Elke afnemer die verzaakt aan zijn aansluitingsrecht, ontduikt zo ook de belastingsplicht.
Op zich is die financieringsbehoefte en de verplichting om daaraan bij te dragen een legitieme politieke keuze. De politiek kan echter andere vormen van financiering uitwerken, zodat men eindelijk afstapt van de energiefactuur als verkapte belastingbrief. Met een (eventueel te herzien) capaciteitstarief kunnen de regulatoren ervoor zorgen dat de kosten voor het beheer van het net, dat uiteindelijk ook dient voor de personen die zouden kiezen voor “ontzorging”, evenwichtig verdeeld blijven tussen al diegenen die genieten van de voordelen van dat net.
Of concepten zoals “Energy as a Service” dan nog economisch interessant zijn, is maar de vraag. Achter de ontzorgingsretoriek schuilt een winstgevend model. Het gebouw of de verkaveling met vele wooneenheden sluit men op een hoog spanningsniveau via één klantencabine op het distributienet aan. Daardoor betaalt men minder (capaciteits)tarieven en geldt ook de degressiviteitsregel voor bepaalde lasten en heffingen. Het verschil met wat de consument met een eigen aansluiting zou betalen genereert dan een marge. Die marge vervalt als de overheid andere financieringskeuzes maakt.
Maar het lijkt mij in ieder geval verkeerd om leveranciers te verplichten om zo flexibel mogelijke contracten aan te bieden, waaruit de consument op elk moment kan stappen (met alle risico's voor de continuïteit van de leveranciers en de effecten daarvan op het aanbod van leveranciers in een vrije markt vandien). Het lijkt mij ook verkeerd om ervan uit te gaan dat elke consument dagelijks een handleiding “hoe optimaliseer ik mijn verbruik” leest en toepast. Sommige consumenten willen inderdaad misschien gewoon “ontzorgd” worden of willen gewoon bij hun leverancier blijven. Sommige consumenten hebben misschien gewoon lak aan een keuzerecht.
Als die consumenten goed geïnformeerd
zijn voor het afsluiten van een contract en als er een toezicht is op
marktconforme prijzen (en eventuele sanctionering van misbruik),
waarom zou iemand dan niet voor langere tijd gebonden kunnen blijven
onder zijn leveringscontract? Waarom moet een recht op vrije
leverancierskeuze een morele plicht zijn?