In de memorie van toelichting bij het nieuwe wetboek goederenrecht doen de auteurs, op basis van één arrest, uitschijnen dat een PV-installatie een "inherent bestanddeel" van een gebouw is. Ze lijken daarmee aan te geven dat ze zonnepanelen als onroerend door incorporatie beschouwen. De vermelding van PV-installaties als voorbeeld is misplaatst. In ons land kunnen zonnepanelen vooralsnog geen "inherent bestanddeel" zijn, volgens de criteria die de auteurs zelf naar voor schuiven. Vermits het "substantiecriterium" even doorslaggevend lijkt te zijn als het "duurzaamheidscriterium" zijn zonnepanelen dus nog steeds roerende goederen en slechts in hele specifieke omstandigheden mogelijk onroerend.
Tien jaar geleden schreef ik voor het Jaarboek Energierecht een bijdrage over "het vertrouwen van de buurman in zijn zonnepanelen". In de volgende jaren hebben zowel de Raad van State als het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat er juridisch niet zoiets bestaat als een recht op blijvende toekenning van steun. In een recent arrest maakt ook het Hof van Justitie duidelijk dat de rechtszekerheid- en vertrouwensbeginselen niet geschonden zijn door een wijziging aan de steunregelgeving. In het debat over de terugdraaiende teller zou het goed zijn om die juridische analyse ook mee te nemen, zowel bij politieke beslissingen als in advisering van misnoegde burgers.
In zijn arrest van 14 januari 2021 vernietigde het Grondwettelijk Hof het regime van de “virtuele terugdraaiende teller”. Dit gaf prosumenten die een kleine productie-installatie hebben geïnstalleerd t.e.m. 31 december 2020, de mogelijkheid om nog gedurende 15 jaar vanaf de indienstneming te genieten van het compensatiemechanisme, waarbij hun bruto van het net afgenomen elektriciteit jaarlijks wordt verminderd met de door hen geproduceerde en op het distributienet geïnjecteerde elektriciteit.
De Vlaamse regering keurde een ontwerpdecreet goed waardoor buren in hetzelfde gebouw kunnen energiedelen. Dat is toe te juichen. Maar het goede voornemen dreigt een maat voor niets te worden als er geen dringende verschuiving komt van de lasten op elektriciteit naar andere energiedragers.
In de Commissie Energie van de Kamer verklaarde minister van energie Van der Straeten gisteren dat door een vonnis van een Duitse rechtbank, waardoor de geschorste uitvoer van nucleaire brandstofstaven uit Duitsland niet kon doorgaan, “la situation est donc sérieuse ». Los van de stelling van Electrabel dat het zeer moeilijk nog vervangmateriaal zou kunnen vinden, is het vonnis om andere redenen ook bijzonder boeiend. Een korte samenvatting:
Elektriciteitsfacturen verjaren na verloop van vijf jaar. Die termijn vangt aan op het moment van de levering, behoudens andersluidende contractuele afspraken. Dit bevestigde het Hof van Cassatie opnieuw in een arrest van 4 september 2020. Het loutere feit van een factuur te sturen, zonder contractuele afspraken over de betaalbaarheid van de schuld, volstaan niet.
De Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel oordeelde op 3 september dat het FANC niet opnieuw moet onderzoeken of de kerncentrale van Tihange 2 heropgestart had kunnen worden. We hadden het anders gehoopt. Maar we zijn wel tevreden dat de rechtbank meent dat hij rechtsmacht heeft en dat de vorderingen ontvankelijk zijn. Daarenboven heeft de procedure ertoe geleid dat een verlenging van de levensduur van de centrale na 2023 onmogelijk is.
Op 13 augustus 2020 publiceerde de VREG zijn langverwachte tariefmethodologie voor de periode 2021-2024. De belangrijkste nieuwigheid is ongetwijfeld de invoering van een capaciteitstarief voor elektriciteit voor huishoudelijke afnemers en bedrijven op het laagspanningsnet. Vanaf 2022 worden de netkosten voor deze netgebruikers met een digitale meter als volgt berekend: 20% wordt berekend op basis van het verbruik (kWh), 80% op basis van de gemiddelde maandpiek (kW), met een minimum van 2,5 kW. Netgebruikers die begin 2022 nog geen digitale meter hebben, zullen voorlopig de minimale bijdrage (die wordt berekend op een gemiddelde maandpiek van 2,5 kW) betalen.
Op 22 juni 2020 werd de wet van 12 juni 2020 in het Staatsblad gepubliceerd die de definities van “kmo” in de Elektriciteitswet en de Gaswet aanpast. Het verbruiksplafond om te worden beschouwd als kmo in de zin van de Elektriciteitswet, werd verhoogd van 50 naar 100 MWh. Het verbruiksplafond in de Gaswet blijft op 100 MWh. Belangrijk is dat ook de band tussen de beide energiebronnen werd doorgeknipt. Voor elektriciteitscontracten wordt nu enkel gekeken naar het elektriciteitsverbruik van een professionele afnemer en niet meer naar zijn gasverbruik, en omgekeerd. De onduidelijke formulering van de oude definities waardoor er soms discussie was of een afnemer al dan niet van de bescherming voor kmo’s kon genieten, werd aangepast.
Op 14 april schreef ik op deze blog over het Vlaams decreet van 3 april 2020, waarin een aantal tijdelijke maatregelen met betrekking tot energie worden genomen in het kader van de coronacrisis. Op 5 mei verscheen een tweede pakket aan Vlaamse coronamaatregelen met betrekking tot energie in het Staatsblad, dit keer in de vorm van een besluit van de Vlaamse Regering.
U kan zoeken op titel, inhoud, auteur, onderwerp,... Niet gevonden wat u zocht? Filter hiernaast op jaartal.
Sommige van deze cookies zijn essentieel, terwijl andere ons helpen om uw ervaring te verbeteren door inzicht te geven in hoe de site wordt gebruikt.